Straattaal / Slang

1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2,3

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 5 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

This lesson
Language teacher = love of language

In ontwikkeling = taalfamilies
Accents, different words etc.
Nieuwste = slang

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Wat is straattaal?
Wikipedia:
Straattaal, een vorm van jongerentaal, is de mengtaal die jongeren van verschillende culturele en sociale achtergronden in het dagelijks leven spreken op school en op straat, naast de standaardtaal van het land waar ze wonen. Niet alle straattaalsprekers behoren tot dezelfde groep of subcultuur. Voor straattaal geldt dan ook, net als voor jongerentaal in het algemeen, dat ze niet toegeschreven kan worden aan een afgebakende groep jongeren.

Slide 4 - Diapositive

Straattaal moet niet worden verward met het begrip slang, maar gebruikt ook wel woorden uit het Amerikaanse slang.
De aanduiding straattaal wordt door Nederlandse taalkundigen in het bijzonder gebruikt voor de Nederlandse mengtaal die aan het eind van de 20e eeuw ontstond op plaatsen waar autochtone en relatief veel allochtone jongeren met elkaar samenleefden, een taalvorm die kan worden gezien als een nieuwe Nederlandse taalvariant. De taal ontstond door spontane communicatie onder met name allochtone jongeren die het Nederlands aanvankelijk gebrekkig spraken. Straattaal wordt licht denigrerend soms ook vergeleken met "smurfentaal".

Slide 5 - Diapositive

Waarom wordt straattaal o.a. gebruikt?
- Het is onderdeel van sociale identiteit 
-  Er zijn langzamerhand woorden uit verschillende culturen en talen overgenomen en geïntegreerd in de taal van nu

Slide 6 - Diapositive

Welke straattaal woorden ken je allemaal?
Noem er een paar!

Slide 7 - Carte mentale

Slide 8 - Vidéo

Slide 9 - Vidéo

Quiz! Wat betekent het woord: "od"
A
Geld
B
Dus
C
Oke
D
Vreemd

Slide 10 - Quiz

Wat betekent..... "Naasbaas"
A
Iemand die een echte baas is
B
Iemand die erg door zijn neus praat
C
Iemand met een hele grote neus
D
Iemand die graag de baas speelt over anderen

Slide 11 - Quiz

Wat betekent..... "Idda"
A
Inderdaad
B
Naar beneden
C
Niemand
D
Hoofd

Slide 12 - Quiz

Now... British slang!
Watch the video and learn some typical British slang.

Slide 13 - Diapositive

About British slang
British slang is English language slang used and originating in the United Kingdom and also used to a limited extent in  countries such as the Republic of Ireland, South Africa, Australia, Canada, and New Zealand. It is also used in the United States to a limited extent. Slang is informal language sometimes peculiar to a particular social class or group and its use in Britain dates back to before the 15th century. The language of slang, in common with the English language, is changing all the time; new words and phrases are being added and some are used so frequently by so many, they almost become mainstream.

Slide 14 - Diapositive

Do you know any British slang words?

Slide 15 - Carte mentale

Below, match basic words/descriptions with their slang synonyms 
blighty
rank
fuff
apples
disgusting
stairs
England
struggle

Slide 16 - Question de remorquage

Assignment 
We're going to watch 2 videos on British slang. Afterwards, we're going to see if you know what's what.

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Vidéo

2nd fragment coming up...

Slide 19 - Diapositive

Slide 20 - Vidéo

Let's see what you know about British slang now!
bennin
chock-a-block
fit
tickety-boo
barney
good-looking
trouble
laughing
busy/crowded
wonderful

Slide 21 - Question de remorquage

Which word correctly completes the sentence?
I wanted to sit in the front seat, but Dave called.......

A
dench
B
codswallop
C
bag roll
D
bagsy

Slide 22 - Quiz

That Lisa was.......was because of Dave.
A
reh tah tah
B
up the duff
C
at het majesty's pleasure
D
a scoucer

Slide 23 - Quiz

What was your favourite word of British slang that you've learned today?

Slide 24 - Question ouverte

Slide 25 - Vidéo