Kapitel 5 - Lektion 1

1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Ziele: 
 Kapitel 5, Lektion 1: Sehen: Ik kan de hoofdpunten begrijpen van televisieprogramma’s over vertrouwde onderwerpen.
Lesen: Ik kan informatie vinden en begrijpen in alledaags materiaal.
Lesen: Ik kan persoonlijk e-mails begrijpen.
Grammatik: Ik kan de voorzetsels ‘naar’, ‘bij’ en ‘voor’ in het Duits toepassen.

Slide 2 - Diapositive

naar

in (bij vaste uitdrukking)

nach (steden, landen, richting)

zu (mensen en gebouwen)

Slide 3 - Diapositive

in --> vaste uitdrukking

in die Disko gehen

in das Kino gehen

in die Türkei gehen

Slide 4 - Diapositive

nach

 bij een richting zonder lidwoord: nach links / rechts

bij aardrijkskundige namen zonder lidwoord: nach Deutschland

(nach Hause gehen)

Slide 5 - Diapositive

zu --> personen dingen plekken

zu meiner Freundin

zu dem/zum Supermarkt

zu einem Freund

(zu Hause/zuhause sein)

Slide 6 - Diapositive

Übersetzung 'bij'
Ze woont bij hem. --> rust ( je kunt vragen waar? ) -> 3e naamval
Sie wohnt bei ihm. 

Hij komt naar mij toe. --> beweging (je kunt vragen waarheen?) -> 4e naamval
Er kommt zu mir. 

Slide 7 - Diapositive

Übersetzung voor
bepaalde periode -> für --> für einen Monat / für dich 
in plaatsbepaling --> vor -> keuzevoorzetsel 
Er steht vor der Tür. Er stellt sich vor die Tür 
in tijdsbepalingen (wanneer?) --> vor --> vor einer Woche 

Slide 8 - Diapositive

Wir fahren ... die Schweiz
A
nach
B
in

Slide 9 - Quiz

An den Ampeln fahren Sie .. links.
A
zu
B
nach

Slide 10 - Quiz

Wir sind um 7 Uhr ... Hause.
A
zu
B
nach

Slide 11 - Quiz

Ich gehe ... der Kasse.
A
zu
B
nach

Slide 12 - Quiz

Ich fahre morgen ... Amsterdam.
A
in
B
nach
C
zu

Slide 13 - Quiz

Wie komme ich ... dir?
A
nach
B
zu

Slide 14 - Quiz

zuhause/zu Hause
A
thuis
B
naar huis

Slide 15 - Quiz

Sie steht ( voor de ) ..... Tür.
A
für die
B
vor die
C
für der
D
vor der

Slide 16 - Quiz

Wir schlafen .... Joep.
A
vor
B
nach
C
bei
D
zu

Slide 17 - Quiz

Das ist ..... dich
A
vor
B
nach
C
für
D
zu

Slide 18 - Quiz

Wir fahren (naar) ... der Schule.

Slide 19 - Question ouverte

Ik fahre (naar) ... Maastricht.

Slide 20 - Question ouverte

Er geht (naar) ... seiner Freundin.

Slide 21 - Question ouverte

Kommst du mit (naar) ... Kino?

Slide 22 - Question ouverte

ZUM is een samenvoeging van:

Slide 23 - Question ouverte

INS is een samenvoeging van:

Slide 24 - Question ouverte

ZUR is een samenvoeging van:

Slide 25 - Question ouverte

Huiswerk 
Na deze les maak je paragraaf 1. 

Les 2 staat paragraaf 2 op de planning. 

Dit betekent: doorwerken. 

Slide 26 - Diapositive

Slide 27 - Diapositive