Herhaling hoofdstuk 2: Geld genoeg?

Hoofdstuk 1
Hoofdstuk 2: Geld genoeg? 
1 / 13
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 4

Cette leçon contient 13 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Hoofdstuk 1
Hoofdstuk 2: Geld genoeg? 

Slide 1 - Diapositive


Wat staat
NIBUD voor?
A
Nationaal Instituut voor Bestedingspatronen
B
Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting
C
Nieuw Bureau Uitgaven en Duurzaamheid
D
Nederlands Onderzoeksinstituut voor Jongerenbeleid

Slide 2 - Quiz

Sleep de uitgaven naar de juiste kostenpost
Dagelijks
vaste
Incidentele

Slide 3 - Question de remorquage

Een budgetplan is:
A
overzicht van inkomsten en uitgaven
B
overzicht van de verwachte inkomsten en uitgaven
C
overzicht wat je gaat uitgeven
D
overzicht wat je inkomsten zijn

Slide 4 - Quiz

De WA-verzekering van je auto hoort in je budgetplan bij de
A
vaste lasten
B
dagelijkse uitgaven
C
incidentele uitgaven

Slide 5 - Quiz

Over twee jaar wil ik een auto kopen, ik ga hiervoor sparen. 
Mijn wasmachine is al 10 jaar oud, ik ga maar alvast sparen mocht de wasmachine kapot gaan. 
Als ik mijn geld op een spaarrekening zet, heb ik na een paar jaar meer geld op mijn spaarrekening. 
Koppel de juiste spaarmotieven aan de tekst
sparen voor een doel
sparen uit voorzorg
sparen voor de rente

Slide 6 - Question de remorquage

Wat is beleggen?
A
Je steekt dan je geld in iets waarvan je verwacht dat het meer oplevert dan sparen
B
Je steekt dan je geld in iets waarvan je verwacht dat het niets oplevert dan sparen
C
Je zet je geld op een spaarrekening
D
Je stopt je geld in een spaarpot

Slide 7 - Quiz

Mark wil graag een nieuwe telefoon kopen.
Zijn vader heeft deze maand geld tekort vanwege de aanbetaling van de vakantie.

Van welke twee leenmotieven is hier sprake?
A
tijdelijk geld tekort, onverwacht dringend geld tekort
B
tijdelijk geldtekort, aanschaf duurzaam consumptiegoed
C
onverwacht dringend geld nodig, aanschaf duurzaam consumptiegoed
D
tijdelijk geldtekort, aanschaf huis

Slide 8 - Quiz

Je doet 24 maanden over het afbetalen van de lening
Elke maand betaal je € 2.100,- voor de lening. 
Een ander woord voor een lening
We lenen € 10.000, en we moeten in totaal € 11.000 terugbetalen. € 1.000 betalen we dus méér terug. 
Looptijd
Termijnbedrag
Krediet
Kredietkosten

Slide 9 - Question de remorquage

Bij welke kredietvorm mag je het afgeloste bedrag steeds weer opnieuw lenen?
A
Hypotheek
B
Salariskrediet
C
Persoonlijke lening
D
Doorlopend krediet

Slide 10 - Quiz

Wat zijn de drie geldfuncties?
A
ruilmiddel, verkoopmiddel en spaarmiddel
B
verkoopmiddel, uitgeefmiddel en spaarmiddel
C
ruilmiddel, rekenmiddel en spaarmiddel
D
spaarmiddel, bewaarmiddel en betalingsmiddel

Slide 11 - Quiz

Peter vergelijkt broeken. Dezelfde broek is bij de ene winkel € 25,- goedkoper dan bij de andere winkel
Welke geldfuncties komen hier naar voren?
A
Ruilmiddel
B
Spaarmiddel
C
Oppotmiddel
D
Rekenmiddel

Slide 12 - Quiz

Aan de slag! 
Maak van de plusopdrachten van hoofdstuk 2 (blz. 62/63)
- opdracht 2, 3, 11, 12, 15, 16


Klaar? Kijk bovenstaande opdrachten na! (antwoorden op It's)

Slide 13 - Diapositive