Kies 1: Thema 6 Geld - les 2 - lenen en schulden

1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
BurgerschapburgerschaponderwijsPraktijkonderwijsLeerjaar 2-4

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Herhaling les 1
Doelen van de vorige les;
  • Je weet wat sparen is
  • Je weet wat een budgetplan is

Hoe zat het ook alweer? 

Slide 2 - Diapositive

Wat is een budgetplan?
A
een plan waarin je bijhoud wat je uitgeeft
B
een plan waarin je bijhoud wat je binnenkrijgt
C
een plan waarin je nadenkt wat je wil kopen
D
een plan waarin je bijhoud wat je binnenkrijgt en uitgeeft

Slide 3 - Quiz

Wat betekent sparen?
A
Geld direct uitgeven
B
Geld investeren in het casino
C
Geld achterhouden voor later
D
Geld pinnen uit een pinautomaat

Slide 4 - Quiz

Waarom is sparen belangrijk?
A
Zodat je wat lekkers kan halen in de supermarkt
B
Omdat het verplicht is
C
Zodat je eerder kan stoppen met werken
D
Zodat je geld hebt als je onverwachte uitgaven hebt

Slide 5 - Quiz

Om te kunnen sparen moet je aan het einde van de maand geld overhouden.

Deze uitspraak is ...
A
Juist
B
Onjuist

Slide 6 - Quiz

spaar jij ook?
A
Nee, ik geef iedere maand (bijna) alles uit.
B
Ik spaar een deel, de rest geef ik uit.
C
Ik spaar bijna alles.

Slide 7 - Quiz

les 2 
Doelen van vandaag: 

  • Je weet wat lenen is
  • Je weet wat rente is
  • Je weet wat een schuld is

Slide 8 - Diapositive

Geld lenen
Sommige mensen lenen geld als ze iets willen kopen. 

Lenen betekent dat je het bedrag later weer moet terug betalen. 

Je hebt dus een schuld.

Slide 9 - Diapositive

Manieren van geld lenen:
  1. Lenen van een bekende.  
  2. Lenen van de bank. 
  3. Kopen met creditcard of achteraf betalen






Slide 10 - Diapositive

Geld lenen bij een bekende

  • Vaak familie of vrienden 
  • Willen je wel helpen
  • Je geeft later het zelfde bedrag weer terug


Slide 11 - Diapositive

Geld lenen bij de bank
  • Lenen bij een bank (=bedrijf)
  • Je maakt een contract
  • Je betaald rente (extra geld)


Je betaalt dus meer geld dan je hebt geleend!

Slide 12 - Diapositive

Kopen met creditcard of achteraf betalen

  • Lenen bij een bedrijf of winkel 
  • Je mag iets later het zelfde bedrag betalen
  • Als je te lang wacht betaal je heel veel rente


Slide 13 - Diapositive

Wat betekent: lenen?
A
iets meenemen
B
iets gebruiken en weer teruggeven
C
iets opeten
D
iets teruggeven

Slide 14 - Quiz

Geld uitlenen. Wat vind je daar van?
A
Dom! Je weet nooit of je het terugkrijgt.
B
Waarom niet? Ik leen wel eens geld uit en ik leen ook van anderen.
C
Ik leen alleen geld uit als ik zeker weet dat ik het terugkrijg.

Slide 15 - Quiz

Bij een bank kun je geld lenen en ........
A
je betaald het terug als je weer geld over hebt
B
je betaald elke maand een beetje terug
C
je betaald elke maand een beetje terug, plus rente

Slide 16 - Quiz


Geld lenen kan gevaarlijk zijn, omdat je niet weet 
of je de schuld wel kan terugbetalen.
A
eens
B
oneens

Slide 17 - Quiz

Als je een lening hebt dan heb je een schuld.

Wat is een schuld?
A
Rente
B
Een aankoop die je kunt doen
C
Het geld dat je moet terugbetalen
D
Een jaar

Slide 18 - Quiz

Wat is rente?
A
terugbetalen wat je geleend hebt
B
meer terugbetalen dan dat je geleende hebt
C
dat je in de schulden staat

Slide 19 - Quiz

Zelfstandig werken
Maak 
Opdracht 1 en 2
vanaf blz. 173 

Slide 20 - Diapositive