Naamwoordelijk gezegde

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t, havo, vwo
• Leerjaar 1-3

Doel

1. Je leert wat een naamwoordelijk gezegde is.

2. Je leert het verschil tussen een naamwoordelijk gezegde en een werkwoordelijk gezegde

Werkwoordelijk gezegde?

Wat weet je nog?

Het werkwoordelijk gezegde

1. Alle werkwoorden in de zin

2. De scheidbare werkwoorden

3. Wederkerende werkwoorden

4. Te/aan

5. Werkwoordelijke uitdrukkingen

De koppelwerkwoorden

Het naamwoordelijk gezegde

ONDERWERP         -------  KWW       -------         EIGENSCHAP

Opdracht

Knip de uitgedeelde kaartjes los (of scheur ze los).

Maak twee rijen van de kaartjes.

Welke kaartjes horen bij elkaar?

Bespreek de rijen met je buurman/-vrouw

Wat valt op?

Naamwoordelijk gezegde

In het Nederlands heb je  dus twee soorten zinnen:

1. Zinnen waarin iemand iets doet.

2. Zinnen waarin iemand iets is. 

Controleer je gemaakte rijen.

Een rij waar het onderwerp iets is.

Een rij waar het onderwerp iets doet.

Naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

Katrien is moe.

1. naamwoordelijk gezegde
2. werkwoordelijk gezegde

Naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

Ze heeft hard gewerkt.

1. naamwoordelijk gezegde
2. werkwoordelijk gezegde

Naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

Zij wil gaan slapen.

1. naamwoordelijk gezegde
2. werkwoordelijk gezegde

Naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

Zij dacht aan haar grote zachte bed met haar warme deken en haar grote hoeveelheid knuffels.

1. naamwoordelijk gezegde
2. werkwoordelijk gezegde

naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

Later wordt Katrien slaapspecialist.

1. naamwoordelijk gezegde
2. werkwoordelijk gezegde

Naamwoordelijk gezegde

De leerling / is boos geworden. 

ow: de leerling

ng: is [boos] geworden

Het naamwoordelijk gezegde koppelt een eigenschap aan het onderwerp.

Die eigenschap is het naamwoordelijk deel van het gezegde. 

Ontleden in de vaste volgorde

• Zoek de PV
• OW
• WG    of    NG 
• LV 
• MV
• (BWB)

De leerling is boos geworden.

Doet de leerling iets, of is de leerling iets?

1. doet iets!
2. nee, is iets!

De leerling is boos geworden.

Wat is het werkwoordelijk deel?

1. is
2. is boos
3. geworden
4. is geworden

De leerling is boos geworden.

Wat is het naamwoordelijk deel?

1. is boos
2. is boos geworden
3. boos
4. is geworden

De leerling is boos geworden.

Wat is het NG?

1. [boos] geworden
2. is [boos]
3. [is] geworden
4. is [boos] geworden

De leerling is boos geworden.

Wat is de PV?

1. de leerling
2. is
3. boos
4. geworden

De leerling is boos geworden.

Wat is het OW?

1. De leerling
2. is
3. boos
4. geworden

Bedenk een zin met een onderwerp en een naamwoordelijk gezegde.
Let op: het onderwerp is iets.

Wat vind je nog moeilijk?

Opdracht

Maak nu van paragraaf 7  blz. 216 opdracht 2 en 3 in je schrift.

Zet natuurlijk eerst streepjes tussen de zinsdlen.

Gebruik hiervoor de groene theorie.

Ik ken het verschil tussen een DOE-zin en een ZIJN-zin.

😒🙁😐🙂😃

Ik kan zelf een zin met een NG bedenken.

😒🙁😐🙂😃

Vul nu een uitgedeeld exitkaartje in

Huiswerk:

Leer heel goed de groene theori