Les 5- beschrijf je vakantieplek - Perú

Clase de español - V3 - 90 min
Objetivo
Tener conocimientos de un país latinoamericano
Describir un país con nuevas palabras

1 / 32
suivant
Slide 1: Diapositive
SpaansWOStudiejaar 3

Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 90 min

Éléments de cette leçon

Clase de español - V3 - 90 min
Objetivo
Tener conocimientos de un país latinoamericano
Describir un país con nuevas palabras

Slide 1 - Diapositive

Los deberes para hoy
Donderdag meenemen

Oortjes of koptelefoon die je bij je laptop kan gebruiken.

Leren
vocabulario 'geografía' S-N (p. 57 & 58))
We overhoren later in de les



Slide 2 - Diapositive

La clase anterior - Mis vacaciones
He ido a España.
He viajado en avión.  
He visitado a mis amigos españoles. 
He comido muchos helados. 
He salido por la noche. 
He ido a la playa… 
He tenido unas vacaciones fantásticas. 

Slide 3 - Diapositive

El perfecto - regular
Voltooid
tegenwoordige tijd

¿Cómo se forma?
¿Cuándo se usa?
He comido mucho

Slide 4 - Diapositive

El perfecto 
          (1)                                  (2)
Hulp werkwoord     +    voltooid deelwoord
In het Nederlands zijn er 2 hulpwerkwoorden.
Welke?

Slide 5 - Diapositive

El perfecto: hulp werkwoord
In het Spaans is er maar 1 hulp werkwoord
HABER -> betekent zowel hebben als zijn
Wat moet je doen met een hulp werkwoord?
Wat gebeurt er met een voltooid deelwoord?

Slide 6 - Diapositive

El perfecto: hulp werkwoord - haber
(yo)
(tú)
(él, ella, usted)
(nosotros)
(vosotros)
(ellos, ellas, ustedes)
he
has
ha
hemos
habéis
han
Waarom staan de persoonlijke voornaamwoorden tussen haakjes?

Slide 7 - Diapositive

El perfecto: voltooid deelwoord
  • Welke drie groepen werkwoorden heeft het Spaans?
  • -ar, -er en -ir

Slide 8 - Diapositive

El perfecto: voltooid deelwoord
Cantar

Comer

Vivir
Cantado

Comido

Vivido
Hoe maak je het volt deelwoord?

Slide 9 - Diapositive

El perfecto
he
has
ha
hemos                + ww op: 
habéis
han
-ar + ado
-er + ido
-ir  + ido

Slide 10 - Diapositive

Schrijf het voltooid deelwoord en de vertaling
1) dormir tarde 2) nadar 3) jugar al tenis 4) montar a caballo 5) leer revistas 6) tomar un café 7) ir a la playa

Slide 11 - Question ouverte

Traduce al español
Ik heb Spaans gesproken 
Wij hebben pizza gegeten
Hij heeft coca cola gedronken
Wij zijn naar Spanje gegaan (ir)
Jullie hebben gestudeerd.


Slide 12 - Diapositive

Corregir
Ik heb Spaans gesproken = He hablado español
Wij hebben pizza gegeten = Hemos comido una pizza
Hij heeft coca cola gedronken = Ha bebido una coca cola
Wij zijn naar Spanje gegaan = Hemos ido a España
Jullie hebben gestudeerd. = Habéis estudiado
Ik heb een whatsapp geschreven = He escrito un whatsapp


Slide 13 - Diapositive

Vocabulario 
¿Qué tema?

Overhoor elkaar de woordjes voor vandaag.
Elk 3 min
timer
5:00

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Objetivo

Describir un país con nuevas palabras.

Slide 16 - Diapositive

¿Qué país es?
A
Colombia
B
Argentina
C
Perú
D
México

Slide 17 - Quiz

¿Qué sabes sobre Perú?

Slide 18 - Carte mentale

Describir un país - aprender vocabulario
Ejercicio 9 p. 23.
Kijk zelf de video op de volgende slide. 
De woorden in vakjes bij oefening 9 worden genoemd in de video. Luister en kijk goed naar de beelden om ze in te delen in de juiste categorie.
2 x luisteren
timer
12:00

Slide 19 - Diapositive

Slide 20 - Vidéo

La moneda
La isla
La cordillera
el rio
el mar
una montaña
el desierto
Un lago

Slide 21 - Question de remorquage

Describir Perú con nuevas palabras
Ejercicio 10 p. 23
Ejercicio 11 p. 24

timer
10:00

Slide 22 - Diapositive

Buenos Aires es . . . de Argentina
A
La montaña
B
La moneda
C
La cordillera
D
La capital

Slide 23 - Quiz

España tiene 46 millones de . . . .
A
habitantes
B
ciudades
C
ríos
D
montañas

Slide 24 - Quiz

En México la gente paga con . . . . el peso
A
la montaña
B
la moneda
C
la capital
D
la cordillera

Slide 25 - Quiz

Los Andes es . . . más grande de Latino-América
A
la montaña
B
la moneda
C
la capital
D
la cordillera

Slide 26 - Quiz

En Chile hay . . . enorme y seco, que se llama Atacama
A
un río
B
un mar
C
un desierto
D
una montaña

Slide 27 - Quiz

Sevilla y Barcelona son . . . . de España
A
unas ciudades
B
unos pueblos
C
unos ríos
D
unos habitantes

Slide 28 - Quiz

Schrijf 5 nieuwe woorden waarmee je een land/stad kan beschrijven

Slide 29 - Question ouverte

Jouw vakantie in . . . 
Teken de kaart van het land waar je geweest bent (of bent gebleven) met daarop de belangrijkste steden, rivieren en meren (en bergen en eilanden als die er zijn). 
Vul de tekst naast de tekening in.

Zie ejercicio 13 op p. 26

Slide 30 - Diapositive

Schrijf 5 nieuwe woorden waarmee je een land/stad kan beschrijven

Slide 31 - Question ouverte

Los deberes para la próxima semana
Estudiar vocabulario 'geografía' S-N y N-S
Estudiar el perfecto (regelmatig)

Herhaling:
Estudiar vocabulario 'actividades de verano S-N y N-S
Estudiar SER, TENER, IR


Slide 32 - Diapositive