H3G:voir & venir

Aujourd'hui:

verbes irréguliers
voir & venir
1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Aujourd'hui:

verbes irréguliers
voir & venir

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

la différence?
régulier: regels die je kan leren
(parler, finir, vendre)

irréguliers: ieder ww is anders (uit je hoofd leren)
(avoir, être, faire, prendre, aller, voir, venir, pouvoir, vouloir)

Slide 3 - Diapositive

avoir
être
faire
aller
pouvoir
vouloir
venir
prendre
voir
willen
kunnen
komen
zijn
gaan
nemen
mogen
maken
zien
hebben
doen

Slide 4 - Question de remorquage

welke tijden kennen we al?
A
présent, pc, fs
B
présent, pc, fp
C
présent, fp, fs
D
présent, pc, imparfait

Slide 5 - Quiz

Zet de juiste tijden bij de werkwoordsvorm
futur proche
passé composé
présent
aller + infinitief
stam + uitgang
hulp ww + voltooid deelwoord

Slide 6 - Question de remorquage

Zet de juiste tijden bij de werkwoordsvorm
nous allons boire un coca
est-ce que tu as été chez le médecin?
les filles achètent un jean
futur proche
présent
passé composé

Slide 7 - Question de remorquage

Voir: zien

Ik zie = je vois
Jij ziet = tu vois
Hij/zij ziet = il/elle voit
Wij zien = nous voyons
Jullie zien / u ziet = vous voyez
Zij zien = ils/elles voient


ik ga zien = je vais voir
jij gaat zien = tu vas voir
hij/zij gaat zien = il/elle va voir
wij gaan zien = nous allons voir
jullie gaan zien = vs allez voir
zij gaan zien = ils  vont voir

Slide 8 - Diapositive

passé composé
Ik heb gezien = j'ai vu
Jij hebt gezien = tu as vu
Hij/zij hebt gezien = il/elle a vu
Wij hebben zien = nous avons vu
Jullie hebben zien / u heeft ziet = vous avez vu
Zij hebben zien = ils/elles ont vu

Slide 9 - Diapositive

venir: komen

Ik zie = je viens
Jij ziet = tu viens
Hij/zij ziet = il/elle vient
Wij zien = nous venons
Jullie zien / u ziet = vous venez
Zij zien = ils/elles viennent


ik ga komen = je vais venir
jij gaat komen= tu vas venir
hij/zij gaat komen = il/elle va venir
wij gaan komen = nous allons venir
jullie gaan komen= vs allez venir
zij gaan komen = ils  vont venir

Slide 10 - Diapositive

passé composé
ik ben gekomen = je suis venu
jij bent gekomen = tu es venu
hij is gekomen= il est venu
zij is gekomen = elle est venue
wij zijn gekomen = nous sommes venus
Jullie zijn gekomen = vous êtes venus
zij zijn gekomen = ils sont venus
zij zijn gekomen = elles sont venues

Slide 11 - Diapositive

passé composé met être
wanneer een werkwoord wordt vervoegd met être, krijgt het voltooid deelwoord een extra letter:
vrouwelijk een E
meervous een S
vrl mv een ES

Slide 12 - Diapositive

(venir) Ils ..... dans 3 semaines
A
viennent
B
venons
C
viendront
D
veniront

Slide 13 - Quiz

zij is gekomen (venir)
A
elle est venue
B
elle venait
C
elle est venu
D
elle a venu

Slide 14 - Quiz

nous voyions
A
wij zien
B
wij hebben gezien
C
wij zagen

Slide 15 - Quiz

voir - passé composé
nous...................
schrijf in kleine letters zonder punt
timer
0:15

Slide 16 - Question ouverte

venir - passé composé
Ils...................

schrijf in kleine letters zonder punt
timer
0:15

Slide 17 - Question ouverte

vervoeg: venir, présent, elles ...

Slide 18 - Question ouverte

venir

Ik ben gekomen (passé composé)
A
je viendrai
B
je suis venu
C
j'ai venu
D
je viens

Slide 19 - Quiz

Venir

Ik kom (présent)
A
je vens
B
je viens
C
je suis venu

Slide 20 - Quiz

Zet in de présent
Nous (venir)
A
voulons
B
venons
C
viennent
D
viens

Slide 21 - Quiz

Vertaal in het Frans: Hij is gekomen
A
On est venu
B
Il est venu
C
Il est venue

Slide 22 - Quiz

je comprends l'explication
😒🙁😐🙂😃

Slide 23 - Sondage