Deutschland Quiz

Deutschland Quiz
1 / 47
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2,3

Cette leçon contient 47 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Deutschland Quiz

Slide 1 - Diapositive

Van boven naar beneden is de Duitse vlag:

A
schwarz - gelb - rot
B
schwarz - rot - gelb
C
gelb - rot - schwarz
D
rot - schwarz - gelb

Slide 2 - Quiz

Duits is de meest gesproken moedertaal in de Europese Unie.
A
waar
B
niet waar

Slide 3 - Quiz

Duits is de meest gesproken taal in Europa. Dat mensen in Zwitserland en Oostenrijk Duits praten, weet iedereen. Maar waar wordt het nog meer als moedertaal gesproken?

A
In Italië, België en Luxemburg
B
In Tsjechië, Liechtenstein en Italië
C
In Zweden, Spanje en Luxemburg

Slide 4 - Quiz


Wat is de hoofdstad van Duitsland?

A
Köln
B
Hamburg
C
Berlin
D
München

Slide 5 - Quiz

Wat zie je hier?
A
der Fernsehturm
B
der Berliner Dom
C
der Bundestag
D
das Brandenburger Tor

Slide 6 - Quiz

Wat is na Berlijn de grootste stad van Duitsland?
A
Hamburg
B
München
C
Keulen
D
Frankfurt am Main

Slide 7 - Quiz


Hoeveel inwoners heeft Duitsland?

A
Ongeveer 18 miljoen
B
Ongeveer 47 miljoen
C
Ongeveer 83 miljoen
D
Ongeveer 137 miljoen

Slide 8 - Quiz

Duitsland bestaat niet uit provincies maar uit Bundesländer. Hoeveel Bundesländer heeft Duitsland?
A
9
B
13
C
12
D
16

Slide 9 - Quiz

Slide 10 - Diapositive

Hoeveel buurlanden heeft Duitsland?
A
5
B
7
C
9
D
12

Slide 11 - Quiz

Elk jaar vindt in München een groot feest plaats.
Hoe heet dit feest? (Schreibe auf Deutsch!)

Slide 12 - Diapositive


Wat zou een goed antwoord zijn op de vraag:
Was möchtest du später werden?
A
Ich möchte später nach Hause kommen
B
Ich denke Arzt
C
Ich glaube ich werde krank.

Slide 13 - Quiz

die Konditorei
Metzger/Fleischerei
das Kaufhaus
die Drogerie
die Bäckerei
das Gemüse geschäft
der Supermarkt
das Kleidungs geschäft
die Eisdiele
de drogist
de supermarkt
de banketbakker
de ijssalon
de kledingwinkel
de slager
het warenhuis
de bakkerij
de groentewinkel

Slide 14 - Question de remorquage

Heute ist Sonntag, gestern war....
A
Montag
B
Mittwoch
C
Samstag
D
Freitag

Slide 15 - Quiz

Wat is dit in het Duits?

Slide 16 - Question ouverte


Vertaal: Guten Appetit!
A
Eet smakelijk!
B
Goeden dag!
C
een goede mop
D
Wat apart!

Slide 17 - Quiz

Wat is een Duitse uitvinding?
A
asperientje
B
vierwielaandrijving
C
microscoop
D
brandweerslang

Slide 18 - Quiz

Sleep het juiste Duitse persoonlijk voornaamwoord naar het Nederlandse persoonlijk voornaamwoord
ik
jij
hij
zij e.v.
wij
jullie
het
u
zij
ich
ihr
er
es
wir
du
sie
Sie
sie

Slide 19 - Question de remorquage


Waar heeft Arjan Robben gespeeld?
A
FC Kaiserlautern
B
HSV Hamburg
C
Schalke 04
D
Bayern München

Slide 20 - Quiz

Kartoffelsalat
Flammkuchen
Maultaschen
Apfelstrudel
Lebkuchen
Knödel
Kaiserschmarren
Bratwurst

Slide 21 - Question de remorquage

Hoe noem je een mobieltje in het Duits?
A
Das Telefon
B
Das Ding
C
Die Mobil
D
Das Handy

Slide 22 - Quiz

Hoe heet de snelweg in het Duits?
A
Autobahn
B
Schnellweg
C
Fahrbahn

Slide 23 - Quiz

Wat is een Stau?
A
wegwerkzaamheden
B
afrit
C
file
D
parkeerplaats

Slide 24 - Quiz

Wat is dit in het Duits

Slide 25 - Question ouverte

.... heißt du?
..... Telefonnummer hast du?
.... bleibst du nicht?
....ist er gekommen?
..... wohnst du?

Wo

Warum

Welche

Wie

Wann

Slide 26 - Question de remorquage

Hoe heet de hoogste berg van Duitsland?
A
Zugspitze
B
Feldberg
C
Matterhorn
D
Hohe Acht

Slide 27 - Quiz

Slide 28 - Diapositive


A
Frankfurt
B
Köln
C
Düsseldorf
D
München

Slide 29 - Quiz

Wat is het grootste vrijetijdspark van Duitsland?
A
Wunderland Kalkar
B
Movie Park Germany
C
Fort Fun
D
Europapark

Slide 30 - Quiz

der Kuchen =
A
de cake
B
het gebak
C
het koekje
D
de taart

Slide 31 - Quiz

Hoe heet deze 'Torte'?
A
Schwarzwälder-Kirsch
B
Bienenstich
C
Sachertorte
D
Süßer Kirschenmichel

Slide 32 - Quiz

Wat krijg je als je in Duitsland een "Frikadelle" bestelt? Een ...
A
braadworst met saus
B
soort gehaktbal
C
broodje kroket
D
frikandel

Slide 33 - Quiz

Hier staan vier automerken. Welk automerk komt niet uit Duitsland?
A
BMW
B
Renault
C
Mercedes
D
Volkswagen

Slide 34 - Quiz


A
Anke Merzel
B
Angelika Merz
C
Angela Merkel
D
Anke Engelke

Slide 35 - Quiz

Hoe noemen de Duitser dit figuurtje?
A
Gartenzwerg
B
Gartenmann
C
Gartenkerlchen
D
Zaunkabalter.

Slide 36 - Quiz

Welke drie merken zijn Duits?

A
Ikea, Facebook en Chanel
B
Dr. Oetker, Adidas en Porsche
C
Apple, Porsche und Nike

Slide 37 - Quiz

"bellen" betekent in het Duits ...........
A
blaffen
B
roepen
C
schreeuwen
D
huilen

Slide 38 - Quiz

Een Duitse jongere spreekt zijn eigen oma aan met …
A
du (jij)
B
Sie (u)

Slide 39 - Quiz

Duitsers betalen ook sinds 2002 met euro 's. Wat was daarvoor de munteenheid in Duitsland?
A
Das deutsche Pfund
B
Die deutsche Krone
C
Die deutsche Mark
D
Der deutsche Franken

Slide 40 - Quiz

De meest voorkomende Duitse achternaam is .................
A
Jansen
B
Meier
C
Schmidt
D
Müller

Slide 41 - Quiz

Welk lidwoord is juist?
A
der Mutter
B
das Mutter
C
die Mutter
D
ein Mutter

Slide 42 - Quiz

In het Duits zet je soms een Umlaut op:
A
de a, o, i, u
B
de i, u, e
C
de a, o, u
D
de a, i, u, o, e

Slide 43 - Quiz

juist of onjuist?
de vertaling van "es"= het
de vertaling van "ihr"= jullie
A
juist
B
onjuist

Slide 44 - Quiz

Wat is het hoogste cijfer dat je in Duitsland kunt halen?
A
10
B
6
C
8
D
1

Slide 45 - Quiz

Hoe noem je de basisschool in het Duits?
A
Hauptschule
B
Grundschule
C
Kindergarten
D
KITA

Slide 46 - Quiz


A
Giorgio Armani
B
Louis Vuitton
C
Hugo Boss
D
Karl Lagerfeld

Slide 47 - Quiz