Grammar unit 4

Present perfect: toepassingsvragen
1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

Éléments de cette leçon

Present perfect: toepassingsvragen

Slide 1 - Diapositive


Past Simple vs Present Perfect

Slide 2 - Diapositive

past simple: bevestigen
- Gebruik:
   - verleden
> helemaal voorbij
   - je weet wanneer het gebeurde
   - het is afgesloten / afgerond

- Vorm:
    - regelmatige werkwoorden + ed
    - onregelmatige werkwoorden > 2e rijtje




Slide 3 - Diapositive

past simple: vragen en ontkennen

- Vorm:

    - Did + hele werkwoord
      

- Vorm:
    - didn't (did not) + hele werkwoord



Vragen:
Ontkennen:

Slide 4 - Diapositive

past simple: ezelsbruggetje
Waldy

When, Ago, Last ... , Days/Dates, Yesterday/Year

Slide 5 - Diapositive

present perfect: gebruik en vorm
- Gebruik:
   - verleden begonnen, nu nog bezig

   - verleden gebeurd, nu nog merkbaar
   - iets uit het verleden is nu nog belangrijk
- Vorm:
    - have / has (he-she-it) + voltooid deelwoord
       - regelmatige werkwoorden + ed
       - onregelmatige werkwoorden > 3e rijtje




Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

present perfect: ezelsbruggetje
FYNE JAS

For, Yet, Never, Ever
Just, Already (Always), Since

Slide 8 - Diapositive



past simple:
- voorbij
- je weet wanneer
- WALDY
- w.w. + ed
- 2e rijtje
- ? = did + w.w.
- - = didn't + w.w.


present perfect:
- nog bezig / merkbaar
- nu nog belangrijk
- FYNE JAS
- have/has + w.w. + ed
- have/has + 3e rijtje
- he/she/it = has
- I/you/we/they = have
past simple vs. present perfect

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Which sentence is in the Past Simple tense?
A
I have bought a dog
B
I bought a dog
C
I was buying a dog
D
I buyed a dog

Slide 11 - Quiz

Which sentence is in the Present Perfect tense?
A
I am playing football
B
I was playing football
C
I played football
D
I have played football

Slide 12 - Quiz

She (to buy) an umbrella yesterday.

Slide 13 - Question ouverte

They (to be) home last night

Slide 14 - Question ouverte

He (to play) videogames since he was a child.

Slide 15 - Question ouverte

Slide 16 - Lien

Slide 17 - Vidéo

Slide 18 - Vidéo

Goals:

- Past continuous vs Past Simple

Slide 19 - Diapositive

Past continuous
Je gebruikt de past continuous om aan te geven dat je ergens mee bezig was op een bepaald moment in het verleden. Je zegt dus dat je iets aan het doen was.

Slide 20 - Diapositive

Je maakt de past continuous door was of were voor het werkwoord te zetten en –ing er achter

I was sleeping
You were living
He/she/it was swimming
We were going
You were doing
They were having

Slide 21 - Diapositive

Past continuous + Past Simple

Als je ergens mee bezig was en dat wordt onderbroken  door iets anders gebruik je de past continuous voor dat waar je het langste of het eerste mee bezig was.

Voor dat wat er tussendoor komt gebruik je de past simple (ww + ed of tweede vorm)
Er staat vaak when in de zin

Slide 22 - Diapositive

Je was al tv aan het kijken op het 
 moment dat er werd gebeld.

Slide 23 - Diapositive

Past Continous en Past Simple




Past Continuous = al aan de gang ( lang)
Past Simple = iets gebeurde (kort)

Slide 24 - Diapositive

Als twee dingen tegelijkertijd plaatsvinden en ongeveer even lang duren gebruik je twee keer de past continuous.
Er staat dan meestal while in de zin.

Slide 25 - Diapositive

The lunchlady ........(to make)lunch when the geography teacher was killed
A
were makeing
B
was makeing
C
were making
D
was making

Slide 26 - Quiz

I (not read) a magazine
A
I wasn't reading
B
I weren't reading
C
wasn't I reading
D
weren't I reading

Slide 27 - Quiz

your father (repair) the car?
A
were your father repairing
B
your father was repairing
C
was your father repairing
D
your father were rpairing

Slide 28 - Quiz

Slide 29 - Lien