3.3 Elektriciteit gebruiken

Vandaag
- Herhaling 3.1 & 3.2

- Uitleg 3.3

- Huiswerk 3.3
1 / 10
suivant
Slide 1: Diapositive
naskMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

Cette leçon contient 10 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Vandaag
- Herhaling 3.1 & 3.2

- Uitleg 3.3

- Huiswerk 3.3

Slide 1 - Diapositive

Herhaling 3.1 & 3.2
  • Een stopcontact heeft een spanning van 230 V
  • De capaciteit is de hoeveelheid stroom die in 1 uur geleverd kan worden door bijvoorbeeld een batterij
  • Bij een serieschakeling delen de lampjes de spanning van de spanningsbron
  • Bij een parallelschakeling hebben de lampjes dezelfde spanning als de spanningsbron

  • De weerstand zorgt ervoor dat stroom moeilijk doorgelaten wordt
  • Geleiders hebben een kleine weerstand & isolatoren hebben een hoge weerstand
  • Wet van Ohm: R = U : I

Slide 2 - Diapositive

Leerdoelen 3.3
- Je kan uitleggen wat vermogen is

- Je kan het vermogen uitrekenen (herhaling)

- Je kan het energieverbruik en de energiekosten uitrekenen (herhaling)

- Je kan het rendement uitrekenen (herhaling)

- Je kan uitleggen waarom je een apparaat kiest


Slide 3 - Diapositive

3.3 Elektriciteit verbruiken
De hoeveelheid energie die een apparaat per seconde om zet is het vermogen (P), dit geven we aan in de eenheid Watt (W).

De meeste elektrische apparaten verbruiken ook stroom als ze niet gebruikt worden. Dit wordt ook wel sluipverbruik of stand-by verbruik.

Vermogen = spanning x stroomsterkte
P = U x I 


Slide 4 - Diapositive

3.3 Elektriciteit verbruiken
Het energieverbruik van een apparaat hangt af van:
- Het vermogen van het apparaat
- De tijd dat het apparaat aanstaat 

Energieverbruik (E) berekenen we in kilowattuur (kWh)
Energieverbruik = P x t

Let op! P is in kilowatt hier en niet in watt (1 kW = 1000 W)

Slide 5 - Diapositive

3.3 Elektriciteit verbruiken
Iedereen heeft thuis een meterkast, in elke meterkast is een kilowattuurmeter geïnstalleerd. 

De meterstanden worden automatisch
doorgegeven aan de energie leverancier

Met deze standen kan de leverancier 
uitrekenen wat je moet betalen

Slide 6 - Diapositive

3.3 Elektriciteit verbruiken
Als je weet hoeveel kilowattuur er verbruikt is kan je uitrekenen wat je moet betalen.

In de opgave staat wat de prijs van 1 kWh is.

Je doet het aantal kWh keer de prijs van 1 kWh.

Energiekosten = energieverbruik x kWhprijs

Slide 7 - Diapositive

3.3 Elektriciteit verbruiken
Het rendement is het percentage van de opgenomen energie dat nuttig wordt gebruikt.

Een lamp neemt dus energie op om licht te kunnen geven, de energie die hij afgeeft om licht te geven is nuttig. De energie die hij afgeeft in warmte is dus niet nuttig.

η = (Paf : Pop) x 100%
η dit teken staat niet in jullie boek, maar wel in de binas!

Slide 8 - Diapositive

3.3 Elektriciteit verbruiken
Apparaten die energiezuiniger zijn, zijn vaak duurder in aanschaf

Maar... Als ze minder energie verbruiken, is het aantal kWh dus minder en zal je minder per maand gaan betalen aan energie.

Op zo'n energielabel van een product staat de informatie die je nodig hebt om uit te kunnen rekenen wat je zou moeten betalen.

Soms staat er kWh/annum, dit betekent het aantal kWh per jaar

Slide 9 - Diapositive

Huiswerk 3.3
Opgave: 4, 5, 8, 9 & 25
+ begrippen lijst in je schrift van paragraaf 1 t/m 3

Volgende les meenemen:
Boek, rekenmachine, pen, binas & aantekeningenschrift

Een ding vergeten = materiaal vergeten magister!

Slide 10 - Diapositive