§4 Verwijzen met persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden

Lesplanning
- 10 minuten lezen
- Herhaling formuleren §3
- Lesdoel
- Theorie formuleren §4
- Zelf aan de slag + HW check!
1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 80 min

Éléments de cette leçon

Lesplanning
- 10 minuten lezen
- Herhaling formuleren §3
- Lesdoel
- Theorie formuleren §4
- Zelf aan de slag + HW check!

Slide 1 - Diapositive

timer
10:00

Slide 2 - Diapositive

Vul het juiste verwijzende woord in:
De spijkerbroek ...... ik in de etalage zag hangen, was erg duur.
A
die
B
dat
C
dit
D
deze

Slide 3 - Quiz

Vul het juiste verwijzende woord in:
Het meisje, ...... bruine haren en blauwe ogen heeft, wil later graag fotomodel worden.
A
die
B
dat
C
dit
D
deze

Slide 4 - Quiz

Vul het juiste verwijzende woord in:
De boeken die daar staan zijn dun, maar ...... hier zijn juist heel erg dik.
A
die
B
dat
C
dit
D
deze

Slide 5 - Quiz

Vul het juiste verwijzende woord in:
Ajax heeft de finale gewonnen en .... vinden de supporters geweldig!
A
die
B
dat
C
dit
D
deze

Slide 6 - Quiz

Formuleren §4
Nieuw Nederlands 

Verwijzen met persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden


Slide 7 - Diapositive

 Wat moeten jullie straks kennen en kunnen?

Oftewel, wat is het doel van deze les?

Na deze les weet je hoe je op de juiste manier met persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden kunt verwijzen naar mannelijke, vrouwelijke en onzijdige woorden 

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Lien

Herhalingen maken een tekst saai. 
Om te voorkomen dat je in een tekst steeds dezelfde zelfstandige naamwoorden schrijft, gebruik je verwijswoorden. 

Een verwijswoord wijst meestal terug naar een woord of een groepje woorden dat eerder genoemd is.

Slide 10 - Diapositive

Welk verwijswoord je gebruikt, hangt af van het woordgeslacht van het zelfstandig naamwoord waarnaar het verwijst: mannelijk (m), vrouwelijk (v) of onzijdig (o)
Je hebt al geleerd dat je kunt verwijzen met deze, die, dit en dat

Je kunt ook verwijzen met persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden.

Slide 11 - Diapositive

Zo verwijs je met persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden.



Zie het schema in je boek op blz. 236

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

Opdracht:
Lees de zinnen  en neem ze met de juiste verwijswoorden over.
Je hebt hiervoor 5 minuten. 

TIP: Gebruik de tabel op blz. 236 als hulpmiddel.
TIP: zoek het woordgeslacht op op www.vandale.nl 

Slide 14 - Diapositive

Corrigeer de dikgedrukte woorden of vul in bij '...'
1.  Ik heb een nieuwe broek gekocht. Ze is groen. 
2. Het paard staat in de wei. Hij graast rustig.
3. Me zus wil daar ook wel werken. ... wil graag veel geld verdienen.
4. .. heeft een fout gemaakt. Dat is ze eigen schuld.
5. Is dat jouw hond? Nee, dat is van hem.

Je mag je boek (blz. 236) + online woordenboek gebruiken als hulpmiddel!!

Slide 15 - Diapositive

Antwoorden
1.  Ik heb een nieuwe broek gekocht. Hij is groen (de broek - m). 
2. Het paard staat in de wei. Het graast rustig. (onzijdig)
3. Mijn zus wil daar ook wel werken. Ze wil graag veel geld verdienen. (bez. vnw)
4. Hij/zij heeft een fout gemaakt. Dat is zijn/haar eigen schuld. (bez. vnw.).
5. Is dat jouw hond? Nee die is van hem. (of dat hondje  - die)


Slide 16 - Diapositive

Aan de slag! 
Wat? Opdracht 1, 2, 3 en 5  van Formuleren §4
Hoe? Lesboek en schrift blz. 236
Tijd? 10 minuten, rest huiswerk
Hulp? Je mag zachtjes overleggen
Uitkomst? Zelf nakijken
Klaar? Oefen online Cursus 6 Formuleren §4

Slide 17 - Diapositive