Ned Spreken 2 KB

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1

Spreken 2

Een presentatie geven

00:24

Heeft de presentatie een prikkelende openingszin?

😒🙁😐🙂😃

00:24

Staan ze rechtop?

😒🙁😐🙂😃

00:24

Kijken ze hun publiek aan?

😒🙁😐🙂😃

00:24

Video: Toos (blauwe trui) en Chantal geven een presentatie.

Let op:

- Opbouw: begin, midden, eind

- Signaalwoorden

- Gebruik van beeld

01:00

Video: Toos (blauwe trui) en Chantal geven een presentatie.

Let op:

- Informeel/formeel

- Houding

- Gezichtsuitdrukking

- Verzorgd

02:08

Is hun houding/gezichtsuitdrukking goed?

😒🙁😐🙂😃

02:08

Zijn Toos en Chantal verzorgd?

😒🙁😐🙂😃

02:08

Is het taalgebruik
informeel (0) of formeel (100)?

0100

01:00

Wordt er goed beeld gebruikt?

😒🙁😐🙂😃

01:00

Worden er signaalwoorden gebruikt?

😒🙁😐🙂😃

01:00

Is er sprake van een opbouw?

😒🙁😐🙂😃

00:24

Spreken ze duidelijk, rustig en verstaanbaar?

😒🙁😐🙂😃

Verslag uitbrengen

Als je mondeling verslag doet, geef je informatie over: 

• wat je hebt meegemaakt
• wat er is gebeurd
• wat je hebt gedaan

Je kunt verslag doen van bijvoorbeeld een bezoek aan een museum, maar ook van je avonddienst in de zorg.

Verslag uitbrengen

Een verslag hoort zakelijk, volledig en duidelijk te zijn. 

geen overbodige informatie geeft. 

volledig zijn. 

Gebruik de 5w+h-vragen (wie, wat, waar, wanneer, waarom en hoe) om te controleren of je niets belangrijks vergeet.

Verslag uitbrengen

Voor de duidelijkheid geef je de informatie in de volgorde waarin het gebeurd is.

Gebruik daarbij signaalwoorden zoals: ten eerste, daarna, toen, vervolgens, ten slotte. (volgorde)

 

In het slot geef je zo nodig je mening, vertel je wat je geleerd hebt en/of herhaal je de belangrijkste informatie nog eens kort.

Informeren

Bij een informatieve presentatie gaat het niet om je mening, maar om feiten (objectief). 

Het onderwerp kan van alles zijn: je werk, maar ook een hobby of een onderwerp uit het nieuws.

feiten en meningen

Feit (objectief)	Mening (subjectief)
Kun je controleren Je kunt het opzoeken Je kunt het navragen	Wat iemand ergens van vindt Wat iemand ergens van denkt Iemand kan een andere mening hebben

De prijs van de brandstof is de laatste jaren erg gestegen.

1. Feit
2. Mening

Nederlandse voetballers zijn niet goed in het nemen van penalty's.

1. Feit
2. Mening

Het is een spannende film

1. Feit
2. Mening

Er zijn 22 soorten aasgieren

1. Feit
2. Mening

Argumenten

-    Leggen uit waarom iemand    iets vindt.

-    Kun je herkennen aan                de signaalwoorden: want, omdat, daarom, aangezien.

-    Hiermee kun je anderen overtuigen van je mening.

Feit vs. Mening

Informeren

Stem je inhoud en taalgebruik af op het publiek.

• Wat weet het publiek al over het onderwerp?
• Wat zouden ze graag willen weten?
• Welke voorbeelden spreken dit publiek aan?
• Welk taalgebruik past er bij dit publiek?

Inleiding, Kern en Slot

opbouw

• Verras de luisteraar
• Vertel waarom jouw verhaal belangrijk is (inleiding)
• Leg dit uit met voorbeelden, voor-en nadelen, informatie (kern)
• Wát neemt de luisteraar mee naar huis? (slot)

Welk spreekdoel hoort erbij?
Iemand vertelt je een mop.

1. informeren
2. activeren
3. instrueren
4. amuseren

Welk spreekdoel hoort erbij?
De docent vertelt je welke opdracht
je moet maken.

1. informeren
2. activeren
3. instrueren
4. amuseren

Welk spreekdoel hoort erbij?
De docent vertelt de theorie over spreekdoelen.

1. informeren
2. activeren
3. instrueren
4. amuseren

Het doel van een informerende tekst is:

1. om je te vermaken
2. je iets nieuws vertellen
3. een mening geven
4. de lezer ergens van overtuigen

In een informerende tekst staan?

1. Meningen
2. Feiten

Betoog

In betogen willen schrijvers je overtuigen. 

In betogen vind je dan ook altijd argumentatie daarvoor.

 Betogen zijn altijd subjectief (mening).

Voorbeeld van een betoog: een ingezonden brief

Spreekschema

Wat is een betoog?

De opbouw van een betoog

Voorbereiden informerende presentatie

Stappenplan:

1. onderwerp, publiek, doel

2. deelvragen

3. informatie zoeken en selecteren

4. maak een spreekschema. Schrijf in steekwoorden op:

- wat je in de inleiding wilt vertellen

- de antwoorden op je deelvragen

- afsluiten