H3 ch2 les 2

1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 80 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Qu'est-ce qu'on va faire?
- corriger les devoirs
- Qui suis-je?
- expliquer C
- au travail
- jeu
- exercice écouter 
- regarder B+ au travail

Slide 2 - Diapositive

Corriger: intro (1, 2, 3), A (4, 6, 7)
Avez-vous des questions?

Slide 3 - Diapositive

Het meewerkend voorwerp
Wat was dat ook alweer?

Mijn vader geeft de bloemen aan mijn moeder

Ow (onderwerp)
PV (persoonsvorm --> 1e ww in de zin)
LV (lijdend voorwerp)
MV (meerwerkend voorwerp)

Slide 4 - Diapositive

Qu'est-ce qu'on apprend?
we leren in deze bron dat we het meewerkend voorwerp kunnen vervangen door een persoonlijk voornaamwoord.

Mijn vader geeft de bloemen aan mijn moeder
- Mijn vader geeft haar de bloemen

Slide 5 - Diapositive

Bron C: meewerkend voorwerp
  • in het Nederlands:
  • Hij geeft het boek aan mij. --> Hij geeft mij het boek.
  • meewerkend voorwerp is aan mij.

  • in het Frans:
  • Il donne le livre à moi --> Il me donne le livre.
  • meewerkend voorwerp is moi.

Slide 6 - Diapositive

Hoe herken ik het meewerkend voorwerp in het Frans?




Het begint met het voorzetsel:


à        au      of       aux

Slide 7 - Diapositive

Wat zijn de vormen van het pers. vnw. als meew. vw.?

(aan) mij                    me/m'                       

(aan) jou                    te/t'                            

(aan) hem                 lui  

(aan) haar                 lui                                

(aan) ons                  nous                          

(aan) u/jullie            vous                           

(aan) hun                  leur                               

Slide 8 - Diapositive

De plaats in de zin

1. Direct voor de persoonsvorm.    (zie dia 5)

Je lui donne de l' argent = Ik geef hem geld.

 Je lui ai donné de l' argent = Ik heb hem geld gegeven.


2.  Heel werkwoord in de zin???     Dan voor het hele werkwoord.

Je vais lui donner de l' argent. = Ik ga hem geld geven.

Slide 9 - Diapositive

Hoe gaat dat dan?

Elle dit bonjour à moi.       (aan/tegen mij)                                        Elle me dit bonjour.

Ses parents donnent un cadeau à toi.  (aan jou)                      >     Ses parents te donnent un cadeau.

Je dis bonjour à ma mère.  (aan/ tegen haar)                                >    Je lui dis bonjour.

Il raconte des histoires à ses copains.   (hun of aan hen)     >     Il leur raconte des histoires.

Mon grand-père donne un cadeau à ma soeur et moi.  (aan ons)  > Mon grand-père nous    

                                                                                                                                           donne un cadeau.

(Madame, ) je raconte une histoire à vous.                                 >      Je vous raconte une histoire.

(Julien et Pierre, ) je raconte une histoire  à vous.                    >     Je vous raconte une histoire.

Slide 10 - Diapositive

Werkwoorden die vaak het voorzetsel à krijgen:

répondre à               = beantwoorden (aan)

écrire à                       = schrijven (aan)

donner à                    = geven (aan)

dire à                            = zeggen (aan)

parler à                        = praten (met)

téléphoner à             = bellen (met)

demander à               = vragen (aan)


Slide 11 - Diapositive

Vervang het meew. vw door een pers. vnw.
Welke zin is goed?

Il demande à moi de l'aider.
A
Il te demande de l'aider.
B
Il me demande de l'aider.
C
Il se demande de l'aider.
D
Il demande me de l'aider.

Slide 12 - Quiz

Vervang het meew. vw door een pers. vnw.
Welke zin is goed?

Matteo n'a pas répondu au prof.
A
Matteo n' a lui pas répondu .
B
Matteo ne m' a pas répondu.
C
Matteo ne lui a pas répondu .
D
Matteo n' a pas lui répondu.

Slide 13 - Quiz

Wat is de plaats in de zin van het pers. vnw. als meewerkend voorwerp?
A
Altijd voor de persoonsvorm.
B
Altijd voor het voltooid deelwoord.
C
Als er een heel werkwoord in de zin staat , dan voor het hele werkwoord.
D
Als er een heel werkwoord in de zin staat , dan na het hele werkwoord.

Slide 14 - Quiz

Donc!!
- zoek het meewerkend vw in de zin
(à, au, aux)
- bepaal waar je dit door kunt vervangen
(me, te, lui, nous, vous, leur)
- bepaal waar je dit neer moet zetten in de zin
(vóór de PV of vóór het hele ww)
- noteer de nieuwe zin

Slide 15 - Diapositive

Au travail!
Faites les exercices 13, 14, 15

prêt? leer de vocabulaire

Slide 16 - Diapositive

Noteer zoveel mogelijk woorden van dingen die je ziet op de tekening (in het Frans)

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

Maak nu een zin met minimaal 5 van jouw woorden

Slide 19 - Diapositive

Écouter
prenez vos TB à la page 27 et lvos WB à la page 64,
exercice 22

On va écouter!

Slide 20 - Diapositive

écouter
* lees vóór het luisteren de vragen al door. Zo weet je waar je op moet letten.
* noteer eventueel wat Frans woorden om op te letten
* Leer de vocabulaire van ch1 en 2
* Oefen eventueel nog met luisteren via de punaise (extra luisteren)

Slide 21 - Diapositive

Faire: C (13, 14, 15), B(8, 9, 10, 11)
Apprendre: Voca A + B + grammaire C

Slide 22 - Diapositive