Interpunctie en leestekens

Hoofdletters en interpunctie
Nu Nederlands 
Taalverzorging 3.1 - 3.2
1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Hoofdletters en interpunctie
Nu Nederlands 
Taalverzorging 3.1 - 3.2

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen:
  • Ik weet wanneer ik hoofdletters toepas in woorden en zinnen. 
  • Ik kan in zinnen op de juiste plek  punten, komma's, vraagtekens en uitroeptekens plaatsen. 

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Wanneer gebruik je hoofdletters?

Slide 6 - Question ouverte

Wanneer gebruik je hoofdletters?
  • Aan het begin van een zin.
  • Namen (personen, merken, plaatsen, landen etc.). 
  • Feestdagen
  • Afleidingen van aardrijkskundige namen (Engelse drop).

Slide 7 - Diapositive

In welke zin is de hoofdletter juist gebruikt?
A
's Avonds ga ik altijd een stukje lopen.
B
'S avonds ga ik altijd een stukje lopen.

Slide 8 - Quiz

In welke zin zijn de hoofdletters juist gebruikt?
A
Ik ga het liefst op vakantie in het zuiden van Europa.
B
Ik ga het liefst op vakantie in het Zuiden van Europa.

Slide 9 - Quiz


A
In april is mevrouw van de Brink jarig.
B
In April is Mevrouw van de Brink jarig.
C
In april is mevrouw Van de Brink jarig.
D
In April is mevrouw Van de Brink jarig.

Slide 10 - Quiz

Hoofdletters oefenen
  1. camilla cabello komt begin juli naar nederland voor een concert in afas live.
  2. 176 bommen gevonden in britse speeltuin.
  3. op 14 februari is het valentijn.
  4. wat is de betekenis van mbo?
  5. je spreekt de koning met 'u' aan. 
  6. het christendom en de islam zijn de meest voorkomende geloven in nederland.

Slide 11 - Diapositive

Leestekens/interpunctie

Slide 12 - Carte mentale

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

Leestekens deel 1
  • Punt.
  • Komma, 
  • Uitroepteken!
  • Vraagteken?
  • Dubbele punt: 
  • 'Aanhalingstekens'

Slide 15 - Diapositive

Typ een zin met: punt, komma, vraagteken, uitroepteken, dubbele punt of aanhalingstekens.

Slide 16 - Question ouverte

Schiet op Sanne!
Schiet op, Sanne! 

Slide 17 - Diapositive

Punt.
  • einde zin
  • tussen afkortingen zoals: s.v.p. - n.a.v. - z.o.z.
 

Slide 18 - Diapositive

Komma,
In opsommingen:
  • Ingrediënten pannenkoeken: meel, eieren, melk en zout. 
Tussen persoonsvormen:
  • Als jij wil, mag je ook mee.
Na een aanspreking of tussenwerpsel:
  • Meneer, u vergeet uw jas. Nou, dat is even een meevaller. 
Voor voegwoorden:
Ik heb honger, maar ik ben mijn lunch vergeten.

Slide 19 - Diapositive

vraagteken?/uitroepteken!
  • na een vraag: Hoe gaat het?
  • na een bevel: Let op!
  • na een uitroep: Au! 

Slide 20 - Diapositive

Dubbele punt: 
Na een aankondiging van een opsomming: 
  • Je mag kiezen uit: een frikandel, een kroket en een kaassoufflé
Om een citaat aan te kondigen: 
  • Maud zei: 'Hoe laat spreken we af?'
Voor een uitleg:
  • Zo vouw je een vliegtuigje:

Slide 21 - Diapositive

'Aanhalingstekens'
Bij een citaat: 
  • Zij zei: 'Ik vertrek over vijf minuten.'
Als je iets ironisch bedoelt: 
  • Jij hebt zeker 'goed' geleerd voor de toets.
Als een bepaald woord of een woordengroep centraal staat: 
  • 'Tutoyeren' betekent: iemand met 'jij' of 'je' aanspreken.

Slide 22 - Diapositive

Leestekens en hoofdletters
  1. als je vertrekt vergeet aub je sleutels dan niet
  2. hoe ga jij verkleed met carnaval
  3. pas op je staat bijna in de hondenpoep
  4. dames en heren we gaan zo starten
  5. de bekende influencer jade anna krijgt altijd miljoenen likes
  6. het is zonnig maar koud weer
  7. vanavond eet ik kip gebakken aardappeltjes appelmoes en broccoli
  8. hé je bent mij vergeten te bellen
  9. dat heb je weer geweldig gedaan

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Diapositive

Slide 25 - Diapositive