4.4 - Examen schrijven - 2024

Schrijfexamen 
Nederlands 3F
1 / 42
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 2

Cette leçon contient 42 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Schrijfexamen 
Nederlands 3F

Slide 1 - Diapositive

Examen schrijven 3F
  • Dit examen maak je op school.
  • Je krijgt twee schrijfopdrachten
  • Je schrijft de tekst op een computer.

Slide 2 - Diapositive

Beoordeling van het examen schrijven
  • Is de tekst leesbaar en adequaat? Minimum aantal woorden?
  • Inhoud (zijn alle elementen correct verwerkt?)
  • Samenhang
  • Afstemming op doel
  • Afstemming op publiek
  • Woordenschat en woordgebruik
  • Spelling, interpunctie en grammatica
  • Leesbaarheid (alinea's, kopjes, marges enz)

Slide 3 - Diapositive

 Samenhang
  1. De tekst is verdeeld in een inleiding, middenstuk en slot.
  2. De tekst is logisch te volgen (niet van de hak op de tak).
  3. Het verband tussen de verschillende zinnen en alinea's is duidelijk door:
  • Passende voegwoorden/signaalwoorden (omdat, hoewel, desondanks, toch, maar, ...)
  • Correcte verwijswoorden (Het meisje met wie... / Zij, haar, dat)

Slide 4 - Diapositive

 Voorbeeld van samenhang
"Ik denk dat ik de juiste persoon ben voor dit project, omdat ik  een enorme dierenliefhebber. Daarnaast kan ik goed met mensen van alle leeftijden om  gaan. Ook spreek ik behalve Nederlands goed Engels en redelijk Duits. Tot slot vind ik het heel interessant om over nieuwe culturen te leren en te zien hoe mensen in andere landen dagelijks leven."


"Zoals ik al eerder benoemde, is dit project dus echt voor mij weggelegd."

Slide 5 - Diapositive

Afstemming op doel
Je kunt in je tekst verschillende doelen combineren, zoals informeren, overtuigen en activeren:

  • Het doel van een sollicitatiebrief is de lezer overtuigen dat jij een geschikte kandidaat bent.
  • Je informeert de lezer over jouw achtergrond en keuze voor dat project.
  • Jouw doel is om uitgenodigd te worden voor een sollicitatiegesprek of in ieder geval om een reactie te ontvangen op jouw brief. 

Slide 6 - Diapositive

Goede voorbeelden van afstemming op doel
  • "… maar ik kreeg gelijk een fijn gevoel bij uw organisatie in Suriname."

  • "Dit geeft mij een extra boost om jullie een handje te willen helpen."

  • "Ik hou ontzettend van dieren en ik ga liefdevol met ze om."

  • "…omdat ik me voor de volle 110% inzet."

Slide 7 - Diapositive

Afstemming op publiek
Je kunt schrijven voor een bekend en algemeen publiek.
Je past consequent (in)formeel taalgebruik toe dat past binnen de situatie

  • Spreek consequent aan met 'u' en 'uw'
  • Begin brieven met 'Geachte heer / mevrouw,'
  • Schrijf je bijvoorbeeld een stuk op de website voor school voor medestudenten gebruik dan je en jullie.

Slide 8 - Diapositive

Goede voorbeelden van afstemming op publiek

"Ik hoop dat u enthousiast bent geworden en dat ik ben
 wat u zoekt. Ik kijk uit naar uw reactie."

Slide 9 - Diapositive

Minder goede afstemming op publiek

"De reden waarom je voor mij moet gaan is..."

"Mochten jullie behoefte hebben aan meer informatie, dan hoor ik het graag. Ik kijk uit naar jullie reactie!"

Slide 10 - Diapositive

 Woordgebruik en woordenschat
  • Je gebruikt woorden in de goede betekenis
  • Je gebruikt de juiste lidwoorden (de / het) bij woorden
  • Je gebruikt de goede voorzetsels in je zinnen
  • Je wisselt af in je woordkeuze

Tips:
  • Gebruik alleen woorden waar je de betekenis van kent!
  • Maak gebruik van de woorden die in de examenopdracht staan.

Slide 11 - Diapositive

 Spelling
Tips:
  1. Let op het gebruik van hoofdletters aan het begin van een zin, bij namen, bij plaatsen en talen. 

  2. In het Nederlands schrijf je samenstellingen aan elkaar.

  3. Controleer in je tekst alle werkwoorden die eindigen op een 't' of een 'd':
    Vervang deze werkwoorden eventueel door 'smurfen' of 'lopen', zodat je goed kunt horen op welke letter het werkwoord moet eindigen.

Slide 12 - Diapositive

 Interpunctie
Tips:
  1. Controleer of je zinnen met een punt, vraagteken of uitroepteken eindigen.

  2. Vermijd schuine strepen. Gebruik liever 'en' of 'of':
    "Elk dier is anders en heeft weer andere hulp/ aandacht nodig".

  3. Vermijd puntkomma's. Meestal zijn die verkeerd:
    "Wilt u alvast wat meer informatie en gegevens van mij weten, zie dan de bijlage; Hierin staat mijn curriculum vitae."





Slide 13 - Diapositive

 Grammatica
Tips:
  1. Lees je zinnen goed na en probeer te 'horen' of de zin klopt.
    Als je het idee hebt dat het raar klinkt, moet je de zin misschien anders formuleren.
    ***Mijn schooljaar zit er bijna op en er komen een zomervakantie met 8 weken.

  2. Iedere zin bevat minimaal één werkwoord: de persoonsvorm:
    ***Bijgevoegd ook mijn CV.   >>> dit is geen complete zin.

  3. Een zin eindigt waar je een pauze hoort als je de zin zou oplezen.
    ***In mijn vrije tijd werk ik veel, dit doe ik bij Bas van der Ven Catering. >>> waar pauzeer je?






Slide 14 - Diapositive

Leesbaarheid
  • Je tekst is verdeeld in alinea's
  • Je gebruikt op de goede plaatsen witregels tussen de alinea's
  • Als je een artikel of betoog schrijft, staat daar een titel boven.
  • Als je een zakelijke brief schrijft, dan zorg je dat je de briefconventies
     allemaal correct toepast!

     LEER DIE BRIEFCONVENTIES UIT JE HOOFD!!!



Slide 15 - Diapositive

Betoog
Tekstdoel:    overtuigen van de lezer

Inhoud:          mening/ standpunt van de schrijver
                          en argumenten

Kenmerk:      subjectief
  • duidelijke mening van de schrijver

                         

Slide 16 - Diapositive

Beschouwing
Tekstdoel:   lezer aan het denken zetten / eigen mening  laten                              vormen  (opiniëren)

Inhoud:        feiten en verschillende meningen                                
                        meerdere gezichtspunten/ voor- en nadelen 

Kenmerk:  neutraal (geen duidelijke mening van de schrijver)

Slide 17 - Diapositive

Uiteenzetting/artikel
Tekstdoel de lezer informeren/ iets leren

Inhoud:       feiten /  informatie
                       (Hoe zit iets in elkaar? Hoe is iets precies gebeurd?)

Kenmerk:    objectief 
                        (vooral feiten)

Slide 18 - Diapositive

Verbeter het foute verwijswoord:

"Naar aanleiding van een artikel wat ik heb gelezen."

Slide 19 - Question ouverte

Verbeter het foute verwijswoord:

"Ik verwacht een gezellig team die veel dieren hebben geholpen."

Slide 20 - Question ouverte

Verbeter het foute verwijswoord:

"...vrijwilligerswerk in een land wat verder weg is."

Slide 21 - Question ouverte

Welk woord klopt hier niet?

"Ik wil graag solliciteren voor een stageplek
bij het project dierenbescherming."

Slide 22 - Question ouverte

Welk woord klopt hier niet?

"Ik denk dat ik goed tussen jullie bedrijf pas."

Slide 23 - Question ouverte

Vul in:
Dit is .......... patiënt, niet die van .......... .
A
jouwn, mij
B
jouw, mijn
C
jouw, mij
D
jou, mijn

Slide 24 - Quiz

En nu?
Deze patiënt is van .........., niet van .......... .
A
mij, jouw
B
mijn, jouw
C
mijn, jou
D
mij, jou

Slide 25 - Quiz

Daarom is het van belang dat er een nieuwe .......... komt op de SEH.
A
koffie-automaat
B
koffieautomaat
C
koffie automaat
D
koffiëautomaat

Slide 26 - Quiz

Welk woord is niet juist gespeld?
A
gëirriteerd
B
poriën
C
categorieën
D
vacuüm

Slide 27 - Quiz

Welk woord is niet juist geschreven?
A
radio-omroep
B
tbc-patiënt
C
diploma-uitreiking
D
exmilitair

Slide 28 - Quiz

Wat is de juiste vervoeging?
De burgemeester heeft mijn e-mail nog niet .......... .
A
beantwoordt
B
beantwoord
C
beantwoort

Slide 29 - Quiz

Wat is de juiste vervoeging?
Hans .......... dat incident gisteren bij zijn leidinggevende.
A
melde
B
meldde

Slide 30 - Quiz

Wat is de juiste vervoeging?
Meneer De Jong .......... morgen naar afdeling Oncologie.
A
verhuist
B
verhuisdt
C
verhuisd

Slide 31 - Quiz

Wat is de juiste vervoeging?
Suzan .......... haar zorgvrager.
A
douchet
B
douchd
C
douched
D
doucht

Slide 32 - Quiz

Wat is juist?
Sara is beter in medisch rekenen ..... Daan.
A
als
B
dan

Slide 33 - Quiz

Wat is juist?
Morgen worden er bijna net zoveel operaties uitgevoerd .... vandaag.
A
als
B
dan

Slide 34 - Quiz

Welke zijn juist?
Ik zal uw nummer ..... .
A
opschrijven
B
opnoteren
C
noteren

Slide 35 - Quiz

Vul het juiste woord in.
Jeanny geeft ..... de juiste oplossing.
A
hen
B
hun
C
zij

Slide 36 - Quiz

Vul het juiste woord in.
..... kennen deze collega niet.
A
Hun
B
Hen
C
Zij

Slide 37 - Quiz

Een goede zin of niet?
Dit proefmonster krijg je helemaal gratis en voor niets.

A
goed
B
niet goed

Slide 38 - Quiz

Wat is juist?
A
naar aanleiding van
B
na aanleiding van

Slide 39 - Quiz

Examen donderdag 7 februari
  • 9.00 - 10.30 uur
  • Je bent op tijd! 
  • Je hebt een pen en papier mee.
  • Je jas doe je uit en hang je over je stoel.
  • Je tas leg je bij de ingang van het lokaal. 

Slide 40 - Diapositive

Examen 
  • Je hebt 60 minuten de tijd.
    Rechtsboven zie je de klok met hoeveel tijd je nog hebt.
  • Verdeel je tijd goed!
  • Als de tijd voorbij is, stopt het examen vanzelf. 
  • Bij vragen steek je je hand op.

Slide 41 - Diapositive

Examen 
  • Als je klaar bent, sluit je het programma af zoals wordt aangegeven op het scherm.
  • Je sluit de computer af.
  • Je vertrekt stil en zonder je klasgenoten te storen. 

Slide 42 - Diapositive