3KT Woordenschat H5/H6

Welkom - planning
Aanwezigheid
LessonUp proberen
Uitleg H5 Woordenschat 
 - overdrijving --> opdrachtje
 - ironie --> opdrachtje
Vragen
Weektaak volgende week



1 / 16
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijs

Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Welkom - planning
Aanwezigheid
LessonUp proberen
Uitleg H5 Woordenschat 
 - overdrijving --> opdrachtje
 - ironie --> opdrachtje
Vragen
Weektaak volgende week



Slide 1 - Diapositive

Schrijvers maken soms gebruik van taalmiddelen om hun teksten afwisselender en aantrekkelijker te maken. 

Ze kunnen daarvoor gebruikmaken van overdrijvingen en ironie.

Slide 2 - Diapositive

Overdrijving
De schrijver laat iets extra opvallen door het groter, mooier, erger of beter te maken dan het eigenlijk is. 

Bijvoorbeeld: Het was een doodsaaie les. 

Een overdrijving is meestal een vorm van figuurlijk taalgebruik. De schrijver bedoelt niet wat er letterlijk staat. 
Bijvoorbeeld: We moesten eeuwen op de groentesoep wachten.

Slide 3 - Diapositive

Bevat de volgende zin een overdrijving?

Gerard gaat dood van de honger.
A
ja
B
nee

Slide 4 - Quiz

Bevat de volgende zin een overdrijving?

Die jongens hebben een glaasje te veel op.
A
ja
B
nee

Slide 5 - Quiz

Bevat de volgende zin een overdrijving?

Jouw zusje is aan de stevige kant.
A
ja
B
nee

Slide 6 - Quiz

Bevat de volgende zin een overdrijving?

De deeltoets van H5 barst van de fouten.
A
ja
B
nee

Slide 7 - Quiz

Ironie
De schrijver zegt iets op een grappige of een wat spottende manier, waardoor de lezer weet dat het niet serieus bedoeld is. Vaak zegt hij dan het tegenovergestelde van wat hij eigenlijk bedoelt. 

Bijvoorbeeld: Geweldig hoor, die twee voor je toets!

Slide 8 - Diapositive

Voorbeelden van ironie
'Je kletst me de oren van het hoofd', zei de leraar tegen het verlegen meisje.

"Goh, wat ben jij knap, zeg!"

Goh, precies op tijd.

Slide 9 - Diapositive

Verschil ironie en sarcasme

Ironie: pijnlijke humor, die niet kwetsend bedoeld is.

Sarcasme: pijnlijke humor, die juist wél kwetsend bedoeld is!


Er is geen duidelijke grens te trekken tussen ironie en sarcasme. Ook is dit vaak persoonlijk, maar het gaat om de bedoeling van de spreker!

Slide 10 - Diapositive

Er volgt zo een oefenopdracht

Letterlijk: De leraar zegt tegen je: “Je hebt een vier gehaald, dat is erg slecht”.

Ironisch: “Je hebt een vier gehaald, dat is een bijzondere prestatie”.


Slide 11 - Diapositive

Maak de zin ironisch.
Trainer: Ik vind dat jullie je beter moeten inzetten bij de training.

Slide 12 - Question ouverte

Maak de zin ironisch.
Buurman: Ik vind dat jullie je tuin beter bij moeten houden.

Slide 13 - Question ouverte

Vragen?

Slide 14 - Diapositive

Weektaak volgende week
Let erop!

Verwerkingsopdracht bij gelezen boek inleveren in magister opdrachten
Uiterlijke datum is 10 april

Slide 15 - Diapositive

Welke manier van les op afstand vind je fijner?
A
PowerPoint in Teams
B
LessonUp met Teams

Slide 16 - Quiz