Les 4 lj 1 Nederlands 3F Hoofdstuk lezen

Nederlands
les 4
1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Nederlands
les 4

Slide 1 - Diapositive

Les opzet
  • Lezen 15 min.
  • Terugblik les d.m.v. opdrachten
  • Thema 2 Vrije tijd    Hoofdstuk 1 lezen
  • Volgende les




Slide 2 - Diapositive

Lezen
Pak een boek, een vakblad of een stripboek en lees de komende 15 minuten.
timer
15:00

Slide 3 - Diapositive

Welke soorten leesstrategieën hebben we tot nu toe behandeld?
A
Verkennend en voorspellend
B
Globaal en voorspellend
C
Verkennend en globaal
D
Voorspellend en wetend

Slide 4 - Quiz

Welke tekstonderdelen bekijk je bij verkennend lezen?
A
Titel, tussenkopjes, bron, dikgedrukte/schuingedrukte woorden en plaatjes
B
Inleiding, eerste zin van elke alinea
C
Titel, inleiding en tussenkopjes
D
Titel, tussenkopjes, bron, plaatjes en de inleiding

Slide 5 - Quiz

Welke dingen kon je te weten komen bij verkennend lezen?
A
Tekstdoel, tekstsoort, onderwerp
B
Inhoud van de tekst
C
Onderwerp en tekstsoort
D
Tekstdoel, onderwerp en de inhoud van de tekst

Slide 6 - Quiz

Welke delen van de tekst lees je bij globaal lezen?
A
Inleiding en elke alinea helemaal
B
Inleiding + de eerste en laatste zin van elke andere alinea
C
Elke alinea + de eerste en laatste zin van de inleiding
D
De inleiding en het slot + de eerste en laatste zin van elke alinea

Slide 7 - Quiz

Welke ding(en) kwam je te weten bij globaal lezen?
A
Het onderwerp
B
Tekstdoel en tekstsoort
C
Inhoud van elke alinea en de bron
D
Waar de tekst ongeveer over gaat.

Slide 8 - Quiz

Tekst
Informeren
Activeren
Overtuigen
Instrueren
Verkiezingsaffiche
Reclame-folder
Handleiding
Brief
Krantenartikel
Songtekst
Geboortekaartje
Recept

Slide 9 - Question de remorquage

Welke tussenkopjes kunnen er in een tekst staan over Aeres MBO Barneveld?

Slide 10 - Carte mentale

Intensief lezen
  • Je leest de tekst intensief, als je de hele tekst wil begrijpen.
  • Bijvoorbeeld als je informatie voor een werkstuk nodig hebt of een examentekst leest.


Je leest de tekst heel nauwkeurig als je intensief gaat lezen. Je probeert elk stukje tekst zo goed mogelijk te snappen.



Slide 11 - Diapositive

Een goed opgebouwde tekst heeft logische verbanden tussen de tekstdelen en elk tekstdeel heeft zijn eigen functie.

 
  • inleiding, de schrijver maakt duidelijk wat het onderwerp is
  • middenstuk, verschillende kanten van het onderwerp komen aan de orde
  • slot, bestaat uit een samenvatting of conclusie maar kan ook een verwijzing zijn naar het begin van de tekst

Slide 12 - Diapositive

Woordbetekenis achterhalen

Als je een woord tegen komt wat je niet begrijpt, moet je de betekenis van dat onbekende woord achterhalen. Gebruik een stappenplan:

  1.  Geeft het woord zelf een aanwijzing voor de betekenis?
  2. Staat in de omgeving van het woord een omschrijving waaruit je de betekenis kunt afleiden?
  3. Staat er een woord in de tekst dat hetzelfde of juist het tegenovergestelde betekent?
  4. Is er een afbeelding die een aanwijzing geeft voor de betekenis?
  5.  Zoek de betekenis op in een woordenboek of op internet.

Slide 13 - Diapositive

Beeldspraak begrijpen

Beeldspraak is taalgebruik waarbij de schrijver een beeld gebruikt om te beschrijven wat hij wil zeggen. Hij zegt niet letterlijk wat hij bedoelt. Spreekwoorden zijn een voorbeeld van beeldspraak.




Slide 14 - Diapositive

Voorbeelden beeldspraak

Appeltje voor de dorst hebben


Naar een antwoord vissen


Dat zit er dik in


De appel valt niet ver van de boom

Slide 15 - Diapositive

Samenhang
Zinnen en alinea's in een tekst hebben iets met elkaar te maken: ze hangen samen. 
Een schrijver gebruikt woorden en zinnen om deze samenhang duidelijk te maken door gebruik van signaalzinnen en signaalwoorden. 

Als je deze tijdens het lezen herkent, begrijp je de tekst beter.

Slide 16 - Diapositive

Tekstverbanden zorgen ervoor dat

woorden, zinnen en alinea's

met elkaar samenhangen.

Slide 17 - Diapositive

Tekstverband
Signaalwoorden
Voorbeelden
opsomming
ten eerste, ook, bovendien, zowel ... als, ten slotte
Max houdt van klimmen. Hij houdt ook van boulderen.
tijdsvolgorde
eerst, terwijl, nadat, voordat, daarna, vervolgens, ten slotte
Bibi eet altijd een banaan voordat ze gaat sporten.
tegenstelling
maar, echter, evenwel, toch, daarentegen, integendeel
Ilana vindt volleyballen leuk, maar alleen op vakantie.
reden of oorzaak-gevolg
doordat, omdat, want, waardoor, daarom
Joris  werd gebracht met de auto, want het stormde buiten.
voorbeeld
bijvoorbeeld, zoals
Ik doe het zoals ik  het gisteren deed.
voorwaarde
als .... dan, tenzij, mits
Karin komt langs, tenzij er file staat

Slide 18 - Diapositive

Bij welk van de onderstaande situaties ga je intensief lezen?
A
Je leest een krant en wil een artikel over konijnen vinden.
B
Je maakt een werkstuk over duiven en leest een tekst over duiven.
C
Je leest een tekst en wil het onderwerp bepalen.
D
Je maakt een examen en moet de hoofdgedachte van de tekst bepalen.

Slide 19 - Quiz

Inleiding
Middenstuk
Slot
Dit deel is opgedeeld in alinea's 
Het onderwerp wordt benoemd
De lezer wordt nieuwsgierig gemaakt
Aandachttrekker: er wordt bijv. een vraag gesteld of een probleem besproken.
Een samenvatting van de tekst
Er wordt bijv. een vraag beantwoord of een oplossing bij een probleem besproken.
De tekst wordt stap voor stap uitgewerkt

Een conclusie 

Slide 20 - Question de remorquage

Als je een woord niet snapt, maar je hebt dit woord niet nodig voor het begrijpen van de hele tekst. Ga je dan de betekenis proberen te achterhalen?
A
Ja
B
Nee

Slide 21 - Quiz

Welk tekstverband herken je in de volgende zin?

Ik vind dat we meer katten moeten adopteren, maar mijn man denkt daar anders over.
A
Opsomming
B
Tegenstelling
C
Volgorde van tijd
D
Voorbeeld

Slide 22 - Quiz

Welk tekstverband herken je in de volgende zin?

We waren eerst met tien studenten, daarna kwamen er nog tien bij. Nu is het lokaal te klein.
A
Opsomming
B
Tegenstelling
C
Volgorde van tijd
D
Voorbeeld

Slide 23 - Quiz

Welk tekstverband herken je in de volgende zin?

Ik heb een laptop, daarnaast heb ik ook een tablet.
A
Opsomming
B
Tegenstelling
C
Volgorde van tijd
D
Voorbeeld

Slide 24 - Quiz

Welk tekstverband herken je in de volgende zin?

Mijn oom kwam in een file terecht. Daardoor kwam hij te laat op mijn bruiloft.
A
Opsomming
B
Tegenstelling
C
Voorwaarde
D
Oorzaak-gevolg

Slide 25 - Quiz

Welke signaalwoorden horen bij het tekstverband 'voorwaarde'.
A
als, indien, tenzij, mits
B
en, daarnaast, ook
C
daardoor, waardoor, waarom, daarom
D
maar, echter, toch, daarentegen

Slide 26 - Quiz

Voorbeelden van beeldspraak

Slide 27 - Carte mentale

Volgende les
  • Leesvoer mee
  • Thema 2   Hoofdstuk 1.1 en 1.2
  • Maken opdrachten 2 t/m 4 en 5 t/m 10  

Slide 28 - Diapositive