3hv H3 Lezen - Argumentatie (1)

H3 Lezen 
Argumentatie 1
havo: blz. 78
vwo: blz. 80
- je mobiel zit in je tas.
- je boek, schrift en iPad liggen op tafel.
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

H3 Lezen 
Argumentatie 1
havo: blz. 78
vwo: blz. 80
- je mobiel zit in je tas.
- je boek, schrift en iPad liggen op tafel.

Slide 1 - Diapositive

Planning
maandag: H3 Lezen
dinsdag: H3 Lezen
donderdag: toets Goedgebekt 1


Toetsweek: Lezen H3-4 Argumentatie

Slide 2 - Diapositive

Argumentatie
Lesdoelen
  • Je weet het verschil tussen feitelijke en waarderende argumenten
  • Je kunt onderscheid maken tussen standpunt en argument.
  • Je kunt argumentatie weergeven in een blokjesschema.

Slide 3 - Diapositive

H3 Lezen - Argumentatie (1)

De schrijver van een overtuigende tekst wil de lezer overtuigen van zijn standpunt of mening. Hij onderbouwt zijn standpunt: hij legt met argumenten uit waarom hij dat standpunt heeft.

Standpunt + argument noemen we een argumentatiestructuur.

Standpunt: Pizza is mijn lievelingseten.
Argument 1: ?
Argument 2: ?


Slide 4 - Diapositive

H3 Lezen - Argumentatie (1)

Feitelijke argumenten:
  • deze argumenten kun je controleren; 
  • deze argumenten zijn waar of niet waar. 

Voorbeeld:
De iPhone 15 kun je het beste bij Belsimpel kopen. Daar is hij volgens iPhone Deals het goedkoopst.

!
Wat is het standpunt en wat is het argument? Kun je dit argument controleren?

Slide 5 - Diapositive

H3 Lezen - Argumentatie (1)

Waarderende argumenten: 
  • deze argumenten kun je niet controleren;
  • over deze argumenten kun je van mening verschillen.

Voorbeeld:
Iemand die steelt van zijn baas moet een taakstraf krijgen. Je gaat toch niet stelen als je vindt dat je te weinig verdient?!

!
Wat is het standpunt en wat is het argument? Kun je dit argument controleren?

Slide 6 - Diapositive

H3 Lezen - Argumentatie (1)

Kortom, er zijn twee soorten argumenten: 
  • feitelijke argumenten; 
  • waarderende argumenten.

Let goed op: Een feitelijk argument hoeft niet waar te zijn. Het gaat erom dat de spreker het claimt als een feit. Een waarderende uitspraak geeft aan of iets onwenselijk, goed of slecht, mooi of lelijk is. Er zit een waardering in.

Slide 7 - Diapositive

De smartphone is onmisbaar. Je kan er nu bijna overal geld mee overmaken.
A
feitelijk argument
B
waarderend argument

Slide 8 - Quiz

Standpunt: 
Je kunt beter met het openbaar vervoer naar Rotterdam gaan.
Waarderend argument
Feitelijk 
argument

Reizen met het OV is veel rustiger.
Het OV is goedkoper dan de auto.

Slide 9 - Question de remorquage

Standpunt: 
Maastricht is een prima stad om een 
excursie voor CKV te organiseren. 
Waarderend argument
Feitelijk argument
In Maastricht kan je verschillende musea en galeries bezoeken.
Maastricht heeft een gezellige binnenstad.

Slide 10 - Question de remorquage

H3 Lezen - Argumentatie (1)

Enkelvoudige argumentatie: een schrijver onderbouwt zijn mening met een argument. 

                                               mening
                                                     ↑
                                             argument

Zij moet de opvolgster worden van onze coach, want zij heeft al veel ervaring.

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

H3 Lezen - Argumentatie (1)

Nevenschikkende argumentatie: een schrijver gebruikt meer argumenten om zijn mening kracht bij te zetten.

                                          mening
                                               ↑
                        argument 1 ↔ argument 2

Die vrouw moet aangenomen worden als kleuterleidster. Ze heeft veel ervaring (1) en ze kan goed met kinderen omgaan (2).

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

H3 Lezen - Argumentatie (1)

Onderschikkende argumentatie: een schrijver kan een argument onderbouwen met een ondersteunend argument. Oftewel: het ene argument ondersteunt een ander argument.

                                 mening
                                      ↑
                               argument
                                       ↑
                               argument

Je moet minder patat met frikadellen eten.
Dit kost je veel geld in de week en je komt al niet uit met je zakgeld.

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive


Wat voor soort argumentatie is dit?
A
nevenschikkende argumentatie
B
enkelvoudige argumentatie
C
onderschikkende argumentatie

Slide 17 - Quiz


Wat voor soort argumentatie is dit?
A
nevenschikkende argumentatie
B
enkelvoudige argumentatie
C
onderschikkende argumentatie

Slide 18 - Quiz

Wat voor soort argumentatie is dit?
A
enkelvoudige argumentatie
B
meervoudige argumentatie
C
meervoudige onderschikkende argumentatie
D
onderschikkende argumentatie

Slide 19 - Quiz


havo: opdracht 1 en 2 (vanaf p. 78).
vwo: opdracht 1 en 2 (vanaf p. 82).
Aan de slag!
Het schema met signaalwoorden op p. 254/255(havo)
en p. 258/259 (vwo) kan hierbij goed van pas komen!

Slide 20 - Diapositive

  • Je weet het verschil tussen feitelijke en waarderende argumenten 
  • Je kunt onderscheid maken tussen standpunt en argument. 

Slide 21 - Diapositive


In duo's:
Bedenk een standpunt met een nevenschikkende argumentatie.
controleren

Slide 22 - Question ouverte