flex grammaire I & III
flex grammaire I & III
1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4
Cette leçon contient 19 diapositives, avec diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 15 minÉléments de cette leçon
flex grammaire I & III
Slide 1 - Diapositive
Trappen van vergelijking
vergelijkende - vergrotende- overtreffende trap
Vergelijkend : Deze broeken zijn even mooi als die broeken.
=> ces pantalons-ci sont aussi beaux que ces pantalons-là
aussi…. bijv.nw…. que/qu’
vergrotend : Ik ben langer dan mijn beste vriend :
=> je suis plus long que mon meilleur ami
plus…. bijv.nw…. que/qu’
ook vergrotend (ook al is het 'minder') Deze auto is minder groot dan de Peugeot.
=> cette voiture est moins grande que la Peugeot.
moins…. bijv.nw…. que/qu’
overtreffend : Deze auto is het mooist
=> cette voiture est la plus belle
Slide 2 - Diapositive
vergelijkende trap= le comparatif
Vergelijkende trap : aussi …. que : Jean est aussi riche que Pierre
plus….que : Jean est plus riche que Pierre
moins ...que : Jean est moins riche que Pierre
Slide 3 - Diapositive
vergelijkende trap :
Je vergelijkt twee mensen/dingen/situaties/zaken :
aussi....que : even .... als :
Jan is even groot als Bram : Jean est aussi grand que Bram
Anne is even groot als Lisa : Anne est aussi grande que Lisa
moins .... que : minder ...dan :
Ce livre est moins captivant que Harry Potter
plus.... que : meer ....dan
Les vacances d'été sont plus longues que les vacances d'hiver.
Slide 4 - Diapositive
vergrotende trap
! waar je in het Nederlands - er achter het bijvoeglijk naamwoord zet, zet je in het Frans PLUS ervoor!!!!
Jan is groter => Jean est plus grand
een mooier boek => un plus beau livre
een spannender boek => un livre plus captivant
Slide 5 - Diapositive
Overtreffende trap
Waar je in het Nederlands - st achter het bijvoeglijk naamwoord zet, zet je in het Frans LE PLUS/ LA PLUS of LES PLUS voor het bijvoeglijk naamwoord!
Let wel op de plaats van het bijvoeglijk naamwoord bon beau jolie weetjewelweetjeniet?
Jean est le plus grand => Jan is het grootst
le plus beau livre => het mooiste boek
le livre le plus captivant => het spannendste boek
la plus belle robe => de mooiste jurk
les enfants les plus sages => de braafste kinderen
l'appartement le plus morderne => het modernste appartement
Slide 6 - Diapositive
attention! quelques cas particuliers :
=> Goed -beter-best als bijvoeglijk naamwoord :
bon - meilleur (e) (s) - le meilleur (la meilleure/les meilleurs/ les meilleures)
=> goed - beter - best als bijwoord :
bien - mieux- le mieux
=> slecht -slechter-slechtst als bijvoeglijk naamwoord :
mauvais (e) (s) - plus mauvais(e)(s)- le plus mauvais (la plus mauvaise/ les plus mauvais)
=> slecht-slechter-slechtst als bijwoord
mal- plus mal - le plus mal én mal-pire-le pire
Slide 7 - Diapositive
poser une question
qu'est-ce que tu as fait??
Comment a-t-il su??
Qui est venu te voir??
Quand est-ce qu'il est venu??
Quel est le plus beau métier du monde?
Quel est le prix de cet ordinateur????
Combien as-tu payé??
Pourquoi tu n'es pas venu me voir??
Comment vas-tu??
Slide 8 - Diapositive
3. §11.1 Poser une question - met vraagwoord
Je kunt in het Frans op 3 verschillende manieren een vraag maken met vraagwoord. Let op de plek van het vraagwoord:
- vraagteken + vraagwoord (einde vd zin)
- vraagwoord + est-ce que + normale zin
- vraagwoord + inversie
Slide 9 - Diapositive
§11.1 Poser une question - met vraagwoord
Je kunt in het Frans op 3 verschillende manieren een vraag maken met vraagwoord. Let op de plek van het vraagwoord:
- vraagteken + vraagwoord (einde vd zin)
- vraagwoord + est-ce que + normale zin
- vraagwoord + inversie
Slide 10 - Diapositive
§11.2 Het vraagwoord 'wie'
'wie' als onderwerp
qui
qui est-ce qui
qui est-ce qui
Qui a fait ça?
Qui est-ce qui a fait ça?
'wie' als lijdend voorwerp
qui
qui est-ce que
Qui as-tu vu?
Qui est-ce que tu as vu?
voorzetsel + wie
voorzetsel + qui
À qui penses-tu?
Avec qui est-ce que tu travailles?
Slide 11 - Diapositive
§11.3 Het vraagwoord 'welk(e)'
Het vraagwoord 'welk(e)' (gevolgd door een zelfstandig naamwoord) vertaal je met een vorm van quel.
Zelfstandig nw.
mannelijk
vrouwelijk
enkelvoud
quel
quelle
meervoud
quels
quelles
Slide 12 - Diapositive
§11.4+5 Het vraagwoord 'wat'
Het vraagwoord 'wat' heeft meerdere vertalingen. Welke je moet gebruiken, hangt o.a. af van de functie in de zin.
'wat' + zijn (être)
quel(le)(s) + vorm van être
Quel est ton film préféré?
'wat' als onderwerp
qu'est-ce qui
Qu'est-ce qui s'est passé?
'wat' als lijdend voorwerp
que + inversie
qu'est-ce que (que + est-ce que)
Que cherches-tu?
Qu'est-ce que tu cherches?
voorzetsel + wat
voorzetsel + quoi
À quoi penses-tu?
Avec quoi est-ce que tu écris?
Slide 13 - Diapositive
Poser des questions
1. vous mettez un point d'interrogation ???
2. EST-CE QUE devant la phrase, et un point d'interrogation à la fin de la phrase, évidemment
3. INVERSION
4. vous utilisez un pronom interrogatif
