Start Unidad 5 Mi casa es tu casa

Capítulo 5
Ir de tiendas en Madrid

winkelen in Madrid

1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
SpaansMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Capítulo 5
Ir de tiendas en Madrid

winkelen in Madrid

Slide 1 - Diapositive

M2A 
Jueves, 18 de noviembre:

- je weet wat je in periode 2 gaat leren bij Spaans
- we leren kledingstukken in het Spaans
- we herhalen de kleuren
- we leren het bijvoeglijk naamwoord in het Spaans

Slide 2 - Diapositive

In dit hoofdstuk leer je:
- kledingstukken benoemen in het Spaans
- een gesprekje voeren in een kledingwinkel
- het bijvoeglijk naamwoord in het Spaans
- getallen t/m 1000 in het Spaans herkennen en gebruiken
- de werkwoorden estar, tener en ir

we herhalen:
- de werkwoorden ser en de regelmatige werkwoorden

Slide 3 - Diapositive

Martes, 23 de noviembre
(T)HV2

voca: la ropa & los colores
herhaling: het bijvoeglijk naamwoord

Slide 4 - Diapositive

La ropa
klik HIER
timer
10:00

Slide 5 - Diapositive

vaqueros
zapatillas
botas
calcetines
abrigo
falda
vestido
camiseta
zapatos de tacón

Slide 6 - Question de remorquage

Sleep de Spaanse woorden naar de juiste kleuren.
amarillo
azul
negro
gris
rojo
verde
blanco
naranja
rosa
marrón

Slide 7 - Question de remorquage

het bijvoeglijk naamwoord

La casa bonita.      Het mooie huis.
El coche bonito.    De mooie auto.
Los coches bonitos.    De mooie auto's

Slide 8 - Diapositive

Zelfstandige naamwoorden die eindigen op

 

-O
-L
-AJE
-OR:


zijn meestal mannelijk
        Zelfstandige naamwoorden die                               eindigen op
                                           - A
                                          -SIÓN
                                           -CIÓN
                                            -DAD
                                         -TAD
-                              - ED


          zijn meestal vrouwelijk

Slide 9 - Diapositive

Het bijvoeglijk naamwoord
Bij de meeste andere bijvoeglijk naamwoorden gebruik je dezelfde vorm voor mannelijk en vrouwelijk. In het meervoud krijgen ze -s (na klinker) of -es (na medeklinker).
mannelijk
mannelijk
vrouwelijk
vrouwelijk
ev
grande
azul
grande
azul
mv
grandes
azules
grandes
azules

Slide 10 - Diapositive

Het bijvoeglijk naamwoord
Bij de bijvoeglijk naamwoorden die eindigen op een -o krijg je een a bij vrouwelijke bijvoeglijk naamwoorden. In het meervoud krijgen ze -s

mannelijk
mannelijk
vrouwelijk
vrouwelijk
ev
grande
azul
grande
azul
mv
grandes
azules
grandes
azules
mannelijk
mannelijk
vrouwelijk
vrouwelijk
ev
guapo
guapa
mv
guapos
guapas

Slide 11 - Diapositive

Zet in meervoud:
La pared es azul.

Slide 12 - Question ouverte

Zet in meervoud:
El tomate es rojo.

Slide 13 - Question ouverte

Verwijder de foute bijvoeglijke naamwoorden. Plak blokjes op de foute opties
La camiseta es      bonito         bonita
Tengo la talla       pequeño     pequeña
No tenemos tallas    grande      grandes
El Corte Inglés es un almacén  enorme  enormo
Tengo dos faldas          blanco      blancas
Es un vestido              negro      negra

Slide 14 - Question de remorquage

aan het werk!
Ga naar je WB in Its Learning
Maak in Capitulo 5 Bron D Gramática oef 9 + 10

Slide 15 - Diapositive

Lunes, 22 de noviembre
2UP en 2MAVO

herhaling SER
uitleg TENER
voca: la ropa & los colores

Slide 16 - Diapositive

                          telefoon 

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

¿Cuántos años tienes?
Tengo .. años.

Slide 19 - Diapositive

Tener
  1. Wat betekent tener?
  2. Hoe vervoeg je tener?
  3. Wanneer/hoe kun je tener gebruiken?

Slide 20 - Diapositive

2. ¿Cómo?
Tener = hebben

Yo
Él/ella/usted
Nosotros
Vosotros
Ellos/ellas/ustedes
Tengo
Tienes
Tiene
Tenemos
Tenéis
Tienen

Slide 21 - Diapositive

Tener
Tener = hebben

Yo
Él/ella/usted
Nosotros
Vosotros
Ellos/ellas/ustedes
Tengo
Tienes
Tiene
Tenemos
Tenéis
Tienen
1. Yo (tener) _______ 14 años.
2. Mi amiga (tener) _______ 3 gatos.
3.Juan (tener) _______ muchos amigos.
4. Ana y Esther (tener) _________ dos bolis

Slide 22 - Diapositive

aan het werk!
Ga naar je e-book in Its Learning
Maak in Capitulo 5 Bron D Gramática oef 9 + 10

Slide 23 - Diapositive

Hoe vond je deze les?
😒🙁😐🙂😃

Slide 24 - Sondage