Foutenanalyse Schrijfvaardigheid vwo 5

Veel voorkomende fouten
1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4,5

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Veel voorkomende fouten

Slide 1 - Diapositive

Vertaling gaan/zullen
Het werkwoord gaan (toekomst) wordt in het Duits vertaald met werden.
Voorbeeld: ik ga door Europa reizen = ich werde durch Europa reisen

Wanneer gebruik je sollen
Bij een voorstel: Sollen wir zusammen nach Spanien fahren?

Slide 2 - Diapositive

gaan
Lopen . Ich gehe nach Hause.
 Naar een andere locatie. Ich gehe schwimmen.
 Ich fahre in den Ferien nach Spanien.
 Anders vervangen met. “werden” Ik ga mijn huiswerk maken. Ich werde meine Hausaufgaben machen.

Slide 3 - Diapositive

Het Nederlandse 'er'
Es [hoort bij een werkwoord]: Es lief ein Hund im Park.
 Er is/ er zijn - es gibt

Slide 4 - Diapositive

Het Nederlandse 'wanneer'
Wann [tijd]: Wann fährt der Bus?
 Wenn [voorwaarde]: Wenn es gut geht.

Slide 5 - Diapositive

Het Nederlandse 'toen'
[op het moment] Als es klingelte, ging ich zur Tür.
 [specifiek tijdstip] Damals gab es noch kein Internet.
 [daarna] Dann sind wir ins Kino gegangen.

Slide 6 - Diapositive

Het Nederlandse 'als'

 Als [in de rol van]: Er arbeitet als ….
Wie [vergelijking]: So gross wie mein Onkel.
Wenn [voorwaarde]: Wenn es regnet, werde ich nass.

Slide 7 - Diapositive

...ist endlich wieder Sommer?
A
Wenn
B
Wann
C
Als

Slide 8 - Quiz

Melde dich bitte, ...du Zeit hast
A
wenn
B
wann
C
als

Slide 9 - Quiz

Das mache ich, ... ich zurückkomme.
A
wenn
B
wann
C
als

Slide 10 - Quiz

... ich gestern im Bett lag, kam mir eine tolle Idee
A
Wenn
B
Wann
C
Als

Slide 11 - Quiz

Oefenen: dass of das
De regel: dass=dat (voegwoord)
                            das= dat , het
1) Ich hoffe, ..... du nächstes Mal kommst.

2) Ich denke, ...... ich ...... zu meinem gesparten Geld lege.

3) Ich habe ..... noch nie erlebt!

Slide 12 - Diapositive

Ich glaube, ... ...

Wasserglas noch halb voll ist
A
dass das
B
das das
C
das dass
D
dass dass

Slide 13 - Quiz

Ein Kind, ...
glücklich ist, lacht regelmäßig.
A
das
B
dass

Slide 14 - Quiz

... glaube ich nicht.
A
das
B
Dass
C
dass
D
Das

Slide 15 - Quiz

Het Nederlandse 'naar'  
Zu: wordt het meest gebruikt. 
Nach: gebruik je na een plaats -of landnaam + richtingen.
In: bij landnamen met een lidwoord of een afgebakende ruimte binnengaan
(die Niederlande, die U.S.A, die Schweiz, die Türkei)

(*) verder bestaan er vaste uitdrukkingen

Slide 16 - Diapositive

Oefenen met 'naar'
1) Ich fahre im Sommer ........... die U.S.A.
2) Gehst du mit.......Amsterdam.
3) Ich komme bald.......dir!
4) Gehen wir ......die Disko oder .......meinen Freunden?
5) Ich möchte gern mal alleine ........Frankreich.

Slide 17 - Diapositive

Zinsopbouw
De zinsopbouw is in het Duits bijna hetzelfde als in het Nederlands, behalve als er twee werkwoorden aan het eind van de zin staan.

Dan draai je die twee werkwoorden om. 
De persoonsvorm staat in een bijzin aan het eind van de zin.

Slide 18 - Diapositive

Oefenzinnen zinsopbouw:
1) Ik hoop ,dat je mee mag komen....................................................
2) Jammer ,dat je niet kan komen!......................................
3) Ik ben blij met het cadeau dat ik heb gekregen..........
4) Ik leg het bij het geld dat ik heb gespaard...................

Slide 19 - Diapositive

Andy kann nicht schlafen. Er hat Probleme. (Weil)

Slide 20 - Question ouverte

Laure wollte Andy nicht heiraten. Sie liebte ihn sehr. (obwohl)

Slide 21 - Question ouverte

Julia putzt sich die Zähne. Sie geht in die Schule. (bevor)

Slide 22 - Question ouverte

Verbessere: Weißt du, ob wir das können tun?

Slide 23 - Question ouverte

Congruentiefout:
Onder congruentiefout verstaan we de ongelijkheid tussen onderwerp en persoonsvorm.
Dit is een van de meest voorkomende fouten in jullie brief

Slide 24 - Diapositive

Oefenen met congruentiefout:
1) ..weil ich eine neue Stereo- Anlage bekommen.....
2)Ich hoffe dass du das nächste Mal kommen...........
3) Schön, dass meine Freunde ein Bier trinken ..........
4) Danke , dass du mir einen Brief geschickt..............

Slide 25 - Diapositive

De meest voorkomende fout....
De meeste punten laten leerlingen liggen bij de naamvallen. Dus hier nog een keer het stappenplan!

1) Is het zelfstandig naamwoord m/v/o/mv?
2) Staat er een voorzetsel? Zo niet moeten we ontleden. Zo ja, dan vul je de juiste naamval in.
3) Hoort het in te vullen woord bij de der- of de ein-groep?

Slide 26 - Diapositive

Oefenzinnen:
1) Ich möchte von mein...gespart....Geld ein....Reise machen.
2) Ich habe ein...gut...Konzert von....dies....Sänger gesehen.
3) Mit mein.....best...Freund möchte ich bei (jou)....zu Besuch kommen.







Slide 27 - Diapositive