24/25 laatste les a2e

• Frans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

• vragen leerstof TW
• oefenen met kaartjes passé composé
• Lessonup quiz of zelfstandig leren

Le but: à la fin de ce cours:

• weet ik wat ik op de TW toets kan verwachten
• heb ik geoefend met de TW leerstof

Leerdoelencheck

faire : présent en passé composé

pouvoir : présent en passé composé

werkwoorden -er :présent en passé composé

Jeu: werkwoorden passé composé

persoon

hulpwerkwoord

stam

uitgang

voltooid deelwoord

Jeu: werkwoorden

jij hebt gespeeld

Jeu: werkwoorden passé composé

tu

as

jou

é

Jeu: werkwoorden

Ik heb gemaakt

Jeu: werkwoorden passé composé

j'ai

fait

Jeu: werkwoorden

wij hebben gegeten

Jeu: werkwoorden passé composé

on

a

mang

é

nous

avons

Jeu: werkwoorden faire et pouvoir

Hij heeft gemaakt

Jeu: antwoord

il

a

fait

Jeu: werkwoorden

jullie hebben gedanst

Jeu: werkwoorden passé composé

vous

avez

dans

é

Jeu: werkwoorden faire et pouvoir

U heeft gekund

Jeu: werkwoorden passé composé

vous

avez

pu

Jeu: werkwoorden

zij heeft gezongen

Jeu: werkwoorden passé composé

elle

a

chant

é

Jeu: werkwoorden faire et pouvoir

Zij heeft gekund

Jeu: réponse

Elle

a

pu

Jeu: werkwoorden faire et pouvoir

Jij hebt gemaakt

Jeu: réponse

tu

as

fait

Jeu: werkwoorden faire et pouvoir

Zij hebben gekund

Jeu: antwoord

ils

ont

pu

Jeu: werkwoorden faire et pouvoir

Wij hebben gedaan

Jeu: antwoord

nous

avons

fait

Leerdoelencheck?

faire : présent en passé composé

pouvoir : présent en passé composé

werkwoorden -er :présent en passé composé

Nog vragen?

Leerdoelencheck?

faire : présent 

pouvoir : présent 

werkwoorden -er :présent 

Samen oefenen of individueel oefentoets of woordjes leren?

Pouvoir

présent en passé composé

Ik kan

jij kunt

Hij, zij, men kan

Wij kunnen

jullie kunnen

u kunt

zij kunnen

... pouvons

... pouvez

tu peux

.... peut

...peuvent

je peux

Voer de juiste vorm van pouvoir in:
Tu ______________ (passé composé)

Voer de juiste vorm van pouvoir in:
Vous __________

Voer de juiste vorm van pouvoir in:
les garçons ______________ (passé composé)

Voer de juiste vorm van pouvoir in:
Marie__________(passé composé)

Faire

présent en passé composé

FAIRE, passé composé

Tim ...... du basket?

1. es fait
2. est fait
3. as fait
4. a fait

FAIRE, passé composé

Vous ...... ...... du basket?

1. avons fairé
2. avons fait
3. avez fairé
4. avez fait

Kies de juiste vervoeging
Nous ____ ____ nos devoirs (faire, passé composé)

1. avez fait
2. avons fait
3. sommes fait
4. sont fait

Julie et Claire ... (faire) du shopping.
(présent)

Julie et Claire ... (faire) du shopping.
(passé composé)

Les verbes réguliers en -ER

* 

Vind de juiste combinaties

luisteren

voorstellen

dansen

houden van

uitnodigen

eten

inviter

écouter

manger

aimer

présenter

danser

Vertaal naar het Frans:
wij dansen
jij houdt van
zij eten

Vertaal naar het Frans:
u nodigt uit
hij luistert

Wat is geen populaire sport in Frankrijk

1. le foot
2. le tennis
3. le rugby
4. le hockey

Wat is een centre équestre?

Wat is un sport d'équipe?

faire une partie de babyfoot is

1. schilderen
2. tafelvoetbal spelen
3. boogschieten
4. wandelen

C'est quoi une salle d'escalade?

1. een sportzaal
2. een klimzaal
3. een buitensport
4. een zwembad

Welke sport wordt er gespeeld in het stadion van "Roland Garros"?

1. Voetbal
2. Wielrennen
3. Tennis
4. Atletiek

Waar is de finish van de Tour de France?

1. Champs-Élysées
2. Normandië
3. Marseille
4. Vogezen

Wat is de bijnaam van het Franse voetbalelftal?

1. Les roses
2. Les oranges
3. Les bleus
4. Les blancs