Formeel & informeel, les 2

Welkom bij Nederlands!
1 / 47
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 47 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Welkom bij Nederlands!

Slide 1 - Diapositive

Wat gaan we vandaag doen?
  • Hoe leer ik voor een toets?
  • Herhaling meervoudsvormen
  • Herhaling hoofdletters
  • Herhaling formeel en informeel taalgebruik 

Slide 2 - Diapositive

Hoe leer ik voor een toets?

  1. Leerdoelen en samenvattingen
  2. Woorden opschrijven
  3. Samenvatting
  4. Overhoren
  5. Briefje maken
  6. Pauzes
  7. Telefoon
  8. Afleiding door anderen







Slide 3 - Diapositive

Herhaling meervoudsvormen

Slide 4 - Diapositive

Noem een woord dat in het meervoud een -en krijgt?

Slide 5 - Carte mentale

Wanneer krijg je een meervoudsvorm op een z of een v?

Slide 6 - Question ouverte

Wat is er anders aan afkortingen op een -s of -x?

Slide 7 - Question ouverte

Noem een woord dat in het meervoud een -s krijgt?

Slide 8 - Carte mentale

Wat gebeurt er met Engelse en Franse leenwoorden?

Slide 9 - Question ouverte

Wat gebeurt er met woorden die eindigen op -a, -i, -o, -u, -y en afkortingen die eindigen op -s of -x?

Slide 10 - Question ouverte

Noem voorbeelden van woorden met twee meervoudsvormen: -en en -s?

Slide 11 - Question ouverte

Woorden die eindigen op -ie met klemtoon op -ie schrijf je in het meervoud op -ieën
A
Waar
B
Niet waar

Slide 12 - Quiz

Woorden die eindigen op -ie zonder klemtoon op -ie schrijf je in het meervoud op -ieën
A
Waar
B
Niet waar

Slide 13 - Quiz

Meervoud van egel

Slide 14 - Question ouverte

Meervoud van baby

Slide 15 - Question ouverte

Meervoud van tante

Slide 16 - Question ouverte

Meervoud van azc

Slide 17 - Question ouverte

Wat is de meervoudsvorm van glas?
A
glassen
B
glazen
C
glasen
D
glazzen

Slide 18 - Quiz

Wat is de meervoudsvorm van computer?
A
computer's
B
computeren
C
computters
D
computers

Slide 19 - Quiz

Wat is de juiste meervoudsvorm?
A
cafés
B
café's

Slide 20 - Quiz

Wat is de juiste meervoudsvorm?
A
oliën
B
olieën

Slide 21 - Quiz

Herhaling hoofdletters

Slide 22 - Diapositive

Wanneer schrijf je een hoofdletter?

Slide 23 - Carte mentale

Wanneer schrijf je GEEN hoofdletter?

Slide 24 - Carte mentale

Welk woord krijgt een hoofdletter?
nederlands - rekenen - woordenboek

Slide 25 - Question ouverte

Wat is goed gespeld?
A
piet De jong
B
Piet de Jong
C
Piet De Jong
D
Piet de jong

Slide 26 - Quiz

Welk woord krijgt een hoofdletter?
televisie - samsung - computer

Slide 27 - Question ouverte

Wat is goed gespeld?
A
Noord-holland
B
noord-Holland
C
Noord-Holland
D
noord-holland

Slide 28 - Quiz

Welk woord is met hoofdletter?
pasen - paasfeest - paasbrood

Slide 29 - Question ouverte

Wat is goed gespeld?
A
zaterdagen in april
B
Zaterdagen in april
C
zaterdagen in April
D
Zaterdagen in April

Slide 30 - Quiz

Formeel en informeel taalgebruik

Slide 31 - Diapositive

Wat is informeel taalgebruik?
  • Taal waarbij je tegen iemand 'je' zegt 
      of bij de voornaam noemt. 
  • Informeel taalgebruik is wat losser. 


Slide 32 - Diapositive

Wanneer gebruik je informeel taalgebruik?
  • Als je tegen iemand praat of naar iemand   schrijft en je tekst over alledaagse dingen    gaat.
  • Bij vrienden, bekenden en leeftijdsgenoten.

Slide 33 - Diapositive

Wat is formeel taalgebruik?
  • Formeel taalgebruik is netjes en
     de toon is beleefd.
  • Je spreekt diegene aan met 'u'.

Slide 34 - Diapositive

Wanneer gebruik je formeel taalgebruik?
  • Als je tegen iemand praat of naar schrijft die ouder is dan jij is of die jij niet goed kent.
  • Bij een tekst over zakelijke dingen. 
  • Bij een volwassene, een vreemde of de koning.


Slide 35 - Diapositive

Bedenk eens een voorbeeld 
wanneer je formeel en informeel taalgebruik inzet.

Slide 36 - Diapositive

Beste Lianne,
A
Formeel
B
Informeel

Slide 37 - Quiz

Geachte heer De Winter,
A
Formeel
B
Informeel

Slide 38 - Quiz


Een klasgenoot van de basisschool.
A
Formeel
B
Informeel
C
Geen van beide
D
Allebei

Slide 39 - Quiz

Wat is de betekenis van formeel:
A
Niet officieel
B
Officieel
C
Iets met meel
D
Hoe je je moet gedragen

Slide 40 - Quiz

Deze foto is:
A
Formeel
B
Informeel

Slide 41 - Quiz

Wat is de betekenis van informeel?
A
Officieel
B
Hoe je je moet gedragen
C
Niet officieel
D
Hoe je je niet moet gedragen

Slide 42 - Quiz


Een docent.
A
Formeel
B
Informeel
C
Geen van beide
D
Allebei

Slide 43 - Quiz


Een arts in het ziekenhuis.
A
Formeel
B
Informeel
C
Geen van beide
D
Allebei

Slide 44 - Quiz

Wat kies je en waarom?
  1.  Hallo, weet u waar de dierentuin is?  
  2.  Waar is de dierentuin? 
  3.  Mevrouw, mag ik u iets vragen? Kunt u mij vertellen hoe ik bij de dierentuin kom?

Slide 45 - Diapositive

Wat kies je en waarom?
  1. Hey Mark, mag ik nu even de bal? 
  2. Zeg Mark, geef die bal eens! 
  3. Hey Mark mag ik alstublieft nu even met de bal iets aan u laten zien? 

Slide 46 - Diapositive

Wat? Opdracht maken
Hoe? Individueel
Hulp? Vinger opsteken
Tijd? 10 minuten
Uitkomst? 
                         OPDRACHT               
  • Je schrijft een uitnodiging per email naar een vriend of vriendin over een feestje. Schrijf dit naar het het volgende email-adres: r.pronk@albeda.nl 
  • Gebruik je kennis over                             formele/informele taalgebruik.    
  • hulp nodig? Steek je hand op, dan kom ik helpen.
  • 10 minuten.
Klaar?      Start met het lezen van hoofstuk 4 Schrijven, theorie 4 formeel en informeel taalgebruik
             






timer
10:00

Slide 47 - Diapositive