7. Zinken en Drijven

7. Zinken en Drijven
1 / 40
suivant
Slide 1: Diapositive
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1,2

Cette leçon contient 40 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

7. Zinken en Drijven

Slide 1 - Diapositive

Notitie voor de docent
Meenemen als het lukt
- 2 redelijk verse ongekookte eieren
- 2 cherrytomaatjes
- water
- olijfolie

Slide 2 - Diapositive

Planning 
  • Herhaling
  • Tabel
  • Drijven en zinken
  • Samen oefenen
  • (tijd voor huiswerk)

Slide 3 - Diapositive

Vorige lessen: Practicum
dichtheid 
in g/cm³
massa
in g
volume in cm³

Slide 4 - Diapositive

Herhaling Vraag 8 uit les 6
gevraagd

gegevens


berekening
Van welke stof is het gemaakt?

Slide 5 - Diapositive

Welke stoffen drijven op water?
De 7 eerste stoffen, deze hebben allemaal een dichtheid lager dan die van water

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Vidéo

Er zijn altijd 3 opties
Het voorwerp drijft
Het voorwerp zweeft
Het voorwerp zinkt
.
.
.
.
.
ρ                 <   ρ
de dichtheid van het voorwerp is lager dan die van de vloeistof
ρ                 =  ρ
de dichtheid van het voorwerp is gelijk aan die van de vloeistof
ρ                  >  ρ
de dichtheid van het voorwerp is hoger dan die van de vloeistof
voorwerp                     vloeistof
voorwerp                     vloeistof
voorwerp                     vloeistof

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Demonstratie

Slide 10 - Diapositive

Voorbeeldvraag 1
Een blok heeft een massa van 240 gram en een volume van 300 cm³. 
Als het blok in water wordt gelegd, zal het dan drijven, zweven of zinken? 
gevraagd


gegeven


berekening




Slide 11 - Diapositive

Voorbeeldvraag 1
Een blok heeft een massa van 240 gram en een volume van 300 cm³. 
Als het blok in water wordt gelegd, zal het dan drijven, zweven of zinken? 
gevraagd
zal het drijven, zinken of zweven?
gegeven
m = 240 g
V = 300 cm³
berekening


ρ = 0,8 g/cm³
Dit is lager dan die van water (1 g/cm³), het zal dus drijven


ρ=Vm=300240=0,8

Slide 12 - Diapositive

Voorbeeldvraag 2
Een voorwerp heeft een volume van 150 cm³. Momenteel zweeft het in de benzine. 
Wat is de massa van het voorwerp?
gevraagd

gegeven


berekening


Slide 13 - Diapositive

Voorbeeldvraag 2
Een voorwerp heeft een volume van 150 cm³. Momenteel zweeft het in de benzine. 
Wat is de massa van het voorwerp?
gevraagd
m = ? g
gegeven
V = 150 cm³
ρ = 0,7 g/cm³(benzine, tabel)
berekening



m = V x ρ
m = 150 x 0,7
m = 105 g
De dichtheid van het voorwerp is hetzelfde als die van benzine omdat het zweeft. Dus ook 0,7 g/cm³.

Slide 14 - Diapositive

Pak je laptop en log in in deze les

Slide 15 - Diapositive

Dichtheid is een stofeigenschap.
Wat is de dichtheid van water?
A
0,5 g/cm3
B
0,7 g/cm3
C
1,0 g/cm3
D
1,3 g/cm3

Slide 16 - Quiz

Een voorwerp zinkt als de dichtheid van het materiaal ................ is dan/aan de dichtheid van de vloeistof
A
kleiner
B
gelijk
C
groter

Slide 17 - Quiz

Een blokje met een grotere dichtheid dan water gaat ......... in water.
A
drijven
B
zweven
C
zinken

Slide 18 - Quiz

Heeft de massa van een voorwerp een invloed op het zinken, zweven en drijven? (volume blijft hetzelfde)
A
nee
B
ja

Slide 19 - Quiz

Wat doet kurk in alcohol?
A
Drijven
B
Zinken
C
Zweven

Slide 20 - Quiz

Wat doet kaarsvet in olie?
A
Drijven
B
Zinken
C
Zweven

Slide 21 - Quiz

Bij de volgende vraag kunnen er meerdere antwoorden goed zijn! In welke vloeistoffen blijft een blokje staal (dichtheid 7,8 g/cm3) drijven?
A
Kwik (13,5 g/cm3)
B
Water (1 g/cm3)
C
Benzine (0,72 g/cm3)
D
Zeewater (1,02 g/cm3)

Slide 22 - Quiz

De dichtheid van de sleutel
is ......... dan/als de dichtheid
van water
A
Groter
B
Kleiner
C
Gelijk
D
Geen idee

Slide 23 - Quiz

De dichtheid van het voorwerp en vloeistof bepalen of het voorwerp drijft, zweeft of zinkt.
Het voorwerp drijft
Het voorwerp zweeft
Het voorwerp zinkt
.
.
.
.
.
ρ                 <   ρ
de dichtheid van het voorwerp is lager dan die van de vloeistof
ρ                 =  ρ
de dichtheid van het voorwerp is gelijk aan die van de vloeistof
ρ                  >  ρ
de dichtheid van het voorwerp is hoger dan die van de vloeistof
voorwerp                     vloeistof
voorwerp                     vloeistof
voorwerp                     vloeistof
Samenvattend - Drijven, zinken, zweven

Slide 24 - Diapositive

Voordat je begint- NAKIJKEN!
Kijk je antwoorden van de vorige LessonUps na.
Dit gaat om les 6 de antwoorden zijn nu verschenen op dia's achter de opgaven

Slide 25 - Diapositive

Verwerkingsvragen
Dit is Huiswerk
In SOM vind je wanneer je dit precies moet af hebben
De groene vragen zijn optioneel

Slide 26 - Diapositive

Opdracht 1: De massa van de balk uit het figuur hiernaast is 139,2 kilogram
Om welke houtsoort zou het kunnen gaan?
A
Ebben
B
Eiken
C
Vuren
D
Dennen

Slide 27 - Quiz

Opdracht 2: Welke van de houtsoorten in de onderstaande tabel, blijven drijven in water? Meerdere antwoorden kunnen goed zijn.
A
Balsa
B
Ebben
C
Eiken
D
Dennen

Slide 28 - Quiz

Opdracht 3: Albert doet een blokje van een onbekende stof in water. Dit blokje heeft een volume van 4,3 cm3 en een massa van 3,8 gram.
Wat gebeurt er met het blokje in het water?
A
Het blokje zinkt in het water
B
Het blokje zweeft in het water
C
Het blokje drijft in het water

Slide 29 - Quiz

Opdracht 4: Heeft de massa van een voorwerp een invloed op het zinken, zweven en drijven? (volume blijft hetzelfde)
A
nee
B
ja

Slide 30 - Quiz

Opdracht 5: Sleep de  beschrijving naar het juiste woord
Drijven
Zweven
Zinken
De dichtheid van een voorwerp is kleiner dan de dichtheid van een vloeistof
De dichtheid van een voorwerp is groter dan de dichtheid van een vloeistof
De dichtheid van een voorwerp is even groot als de dichtheid van een vloeistof

Slide 31 - Question de remorquage

cm3
gram
gram/cm3
massa
volume
dichtheid

Slide 32 - Question de remorquage

Opdracht 7: Sleep  naar de vakken drijven, zweven of zinken.
Drijven
Zweven
Zinken
Rubber in
zeewater
Rubber in
kwik
Ijs in
olie
Ijs in
zeewater
Balsahout in olie
Koper in
zeewater
Koper in
kwik
Rubber in
alcohol
Ijs in 
alcohol

Slide 33 - Question de remorquage


Opdracht 8
De 3 poppetjes zijn elk gemaakt van een verschillend materiaal (A, B of C).
pA = 0,75 g/cm3pB = 0,8 g/cm3 en pC = 0,85 g/cm3  
De poppetjes worden in een plastic beker met alcohol gedaan (p alcohol = 0,8 g/cm3)

Van welk materiaal is poppetje 3 gemaakt?
A
materiaal A
B
materiaal B
C
materiaal C

Slide 34 - Quiz

Opdracht 9: Sleep naar de vakken kleiner dan en groter dan
<
>
p Kat 1 .... p Vloeistof 1
p Kat 2 .... p Vloeistof 3
p Kat 2 .... p Vloeistof 2
p Kat 2 .... p Kat 1
p Vloeistof 2 .... p Vloeistof 1
p Vloeistof 2 .... p Vloeistof 3

Slide 35 - Question de remorquage

Opdracht 10: Een duikboot kan zinken, zweven en drijven omdat hij.....
A
zijn dichtheid kan veranderen
B
zijn massa kan veranderen
C
zijn volume kan veranderen
D
vol met lucht zit

Slide 36 - Quiz

Opdracht 11: Een voorwerp heeft een massa van 0,010kg en een volume van 0,004 cm3. Zal dit materiaal zinken of drijven in water?

Slide 37 - Question ouverte

Opdracht 12: Een blokje eikenhout 'zweeft' in een
onbekende vloeistof. De vloeistof weegt 700 gram.
Wat is het volume van deze stof in mL?

Slide 38 - Question ouverte

Opdracht 13: Een blokje aluminium 'zweeft'
in een bak met 0,85 liter onbekende vloeistof.
Wat is de massa van deze vloeistof?

Slide 39 - Question ouverte

Vraag 6
gevraagd
m = ..... g  
gegeven
ρ = 12,5  g/cm³  
l = 3,5 m
b = 3,5 m 
h = 3,5 m
(het is een kubus, daarom zijn de afmetingen gelijk)
berekening
V = l x b x h 
V = 3,5  x 3,5 x 3,5 = 42,875 m³
V = 42,875 m³ = 42875000 cm³



m = = 535937500 g = 535.937,5 kg
Antwoorden open vragen
Vraag 5
gevraagd
V = ..... cm³  
gegeven
ρ = 2,7 g/cm³  
m = 107 g
berekening





V = 39,63 cm³

V=ρm
V=2,7107
Vraag 7
gevraagd
welke stof is het?
gegeven
V = 5000 cm³
m = 3 kg = 3000 g
berekening





ρ = 0,6 g/cm³
Dit zoek je op in de tabel,
vurenhout.
Het is dus vurenhout.
Vraag 6
gevraagd
welke stof is het?
gegeven
m = 77,6 g
l = 2,5 cm
b = 2,5 cm
h = 4,6 cm
berekening
V = l x b x h
V = 2,5 x 2,5 x 4,6
V = 28,75 cm³




ρ = 2,7 g/cm³
Dit zoek je op in de tabel, aluminium.

ρ=Vm
ρ=28,7577,6
m=ρV
m=12,542875000
ρ=Vm
ρ=50003000

Slide 40 - Diapositive