Quiz behandelmethode GGZ

Quiz behandeling bij psychische stoornissen
1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 2

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Quiz behandeling bij psychische stoornissen

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is psychofarmaca?

Slide 2 - Question ouverte

Geneesmiddelen die ingezet worden bij de behandeling van psychiatrische aandoeningen en psychologische problemen.
Welke neurotransmitter wordt beïnvloed door antidepressiva?

18.Welke neurotransmitter wordt beïnvloed door antidepressiva?


Slide 3 - Question ouverte

Serotonine en noradrenaline
Wat is een veelvoorkomende bijwerking van antipsychotica?
A
Gewichtstoename
B
Duizeligheid
C
Droge mond
D
alle antwoorden zijn juist

Slide 4 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is een belangrijke bijwerking van clozapine?
A
Misselijkheid
B
Gewichtsverlies
C
Speekselvloed
D
Hoofdpijn

Slide 5 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is een voorbeeld van een biologische benadering rondom behandelingen?
A
ECT (electroconvulsietherapie)
B
PMT (psychomotorische therapie)
C
Creatieve therapie
D
Beeldende therapie

Slide 6 - Quiz

A. ECT = antwoord
B. PMT 
C. Creatieve therapie
D. Beeldende therapie

B-C-D vallen onder complementaire therapieen

Wat is de rol van de verpleegkundige tijdens het volgen van therapieen?

Slide 7 - Question ouverte

assisteren
observeren
rapporteren en overleggen
Lithium is een
A
antipsychotica
B
stemmingsstabilisator
C
antidepressiva
D
anxiolitica

Slide 8 - Quiz

antipsychotica = clozapine
antidepressiva = venlafaxine
anxiolitica = diazepam
Waar staan de letters ECT voor

Slide 9 - Question ouverte

elektroconvulsietherapie
Welke aandoening wordt behandeld met psychofarmaca?
A
schizofrenie
B
hersentumor
C
auto-immuunziekte
D
herseninfarct

Slide 10 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Door wie worden psychofarmaca voorgeschreven?
A
Verpleegkundig specialist psychiatrie
B
Huisarts
C
Psychiater
D
Psycholoog

Slide 11 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke behandeling heeft de voorkeur bij zorgvragers met een ernstige depressie?
A
Psychotherapie
B
Medicatie en therapie
C
elektroconvulsieve therapie
D
een gedwongen opname

Slide 12 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

wekelijks een afspraak bij de therapeut is een vorm van:
A
leefstijladvies
B
elektro- convulsietherapie
C
psychotherapie
D
medicatie

Slide 13 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is een van de positieve aspecten van psychofarmaca?
A
Het elimineren van bijwerkingen
B
Het vervangen van psychotherapie
C
Verbetering van de sociale situaties
D
Ondersteuning van andere therapieën

Slide 14 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is een veelvoorkomende bijwerking van antipsychotica?
A
Gewichtstoename
B
Duizeligheid
C
Droge mond
D
alle antwoorden zijn juist

Slide 15 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is een belangrijke bijwerking van clozapine?
A
Misselijkheid
B
Gewichtsverlies
C
Speekselvloed
D
Hoofdpijn

Slide 16 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Cognitieve gedragstherapie gaat uit van:
A
Herkenning van gedrag
B
Irrationele gedachten zorgen voor disfunctioneel gedrag

Slide 17 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het doel van gedragstherapie?
A
Het analyseren van dromen
B
Het voorschrijven van medicatie
C
Het veranderen van ongewenst gedrag
D
Het verstrekken van advies

Slide 18 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe wordt exposure in vivo toegepast?
A
Door de patiënt geleidelijk aan de angstige situatie te laten ervaren.
B
Door de patiënt te laten praten over de angstige situatie.
C
Door de patiënt te confronteren met de angstige situatie zonder voorbereiding.
D
Door de patiënt medicatie te geven om de angst te verminderen.

Slide 19 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke stoornissen kunnen behandeld worden met exposure in vivo?
A
Persoonlijkheidsstoornissen zoals borderline persoonlijkheidsstoornis.
B
Eetstoornissen zoals anorexia nervosa en boulimia nervosa.
C
Angststoornissen zoals fobieën, paniekstoornis en posttraumatische stressstoornis.
D
Depressieve stoornissen zoals dysthymie en bipolaire stoornis.

Slide 20 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het uitgangspunt bij cognitieve (gedrags)therapie?
A
Gedachten beïnvloeden alleen gedrag
B
Gedachten beïnvloeden gevoelens en gedrag
C
Gedrag beïnvloedt gedachten en gevoelens
D
Gevoelens beïnvloeden gedachten en gedrag

Slide 21 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is hypnotherapie?
A
Een vorm van therapie waarbij acupunctuur wordt gebruikt.
B
Een vorm van therapie waarbij hypnose wordt gebruikt.
C
Een vorm van therapie waarbij fysieke oefeningen worden gebruikt.
D
Een vorm van therapie waarbij medicatie wordt gebruikt.

Slide 22 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe wordt hypnotherapie uitgevoerd?
A
Door middel van het gebruik van kruidenextracten.
B
Door middel van het lezen van zelfhulpboeken.
C
Door middel van ontspanningstechnieken en suggesties tijdens een geïnduceerde trance.
D
Door middel van chirurgische ingrepen.

Slide 23 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Voor welke problemen kan hypnotherapie worden ingezet?
A
Depressie, diabetes, huiduitslag en gebitsproblemen.
B
Haaruitval, tandbederf, reisziekte en rugpijn.
C
Slapeloosheid, gebroken botten, hoge bloeddruk en voedselallergieën.
D
Angststoornissen, verslavingen, gewichtsbeheersing en zelfvertrouwen.

Slide 24 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions