Basis 3 Unit 4 Grammar+Voc. recap (Voegwoorden,must/mustn't/vergelijking))

• Engels
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 3

Today:

- Grammatica herhaling:

• must/mustn't
• voegwoorden
• vergelijking

- Words Unit 4 Lesson 4 herhaling

- Zelfstandig werken: Unit 4 - Self-test

Lesson goals (Lesdoelen):

Aan het einde van de les:

• weet jij wat jij moet leren voor het PW Unit 4
• weet je welke onderdelen jij goed snapt/kent en waar je nog extra aandacht aan moet besteden

Leren voor Proefwerk Unit 4:

- alle woorden, zinnen, grammatica van Unit 4 (behalve grammatica 4.1 en 4.3)

- Kader 3 leerlingen: + woorden uit de Reader hd. 31,32 Sports

Let op!

Het Proefwerk wordt afgenomen via Exam.net (openboek toets)

Jij mag dus je boek gebruiken.

Must & Mustn't

must + hele werkwoord 

1. We must visit Grandma. 

2. I must ask you to leave now. 

mustn’t + hele werkwoord 

3. You mustn’t tell people what to do. 

4. I mustn’t be home late. 

Must & Mustn't

Must            iets moet / het 

                     kan ook niet anders

Mustn't       iets moet / mag niet

Complete the sentence:
"You ... bite your nails. It's bad!"

1. Must
2. Mustn't

Complete the sentence:
"You ... help in the house."

1. Must
2. Mustn't

       Wat zijn voegwoorden?

Voegwoorden zijn woorden die twee of meer woorden, zinsdelen of hele zinnen aan elkaar plakken:

He likes cats and dogs.   I can't do my homework because it's too difficult. 

Met een voegwoord geef je aan wat de relatie/verband is tussen die twee dingen: and - opsomming; because - reden

Let's practise

Choose/write down the correct conjunction

Would you prefer coffee .... tea?

1. but
2. and
3. or
4. if

I like ham ____ cheese with my bread.

1. and
2. because
3. but
4. or

Can I take away your plates ___________ you have finished?

1. when
2. because
3. but
4. and

I like skating ____ drawing.

I'd like to go swimming ___ I am afraid.

dangerous - more dangerous - the most dangerous 

Korte woorden krijgen :

       - ER      

       - EST

                        cheap

My phone is cheaper than your phone. 

My phone is the cheapest.

Lange woorden krijgen:

        MORE 

        MOST 

                    expensive

Your phone is more expensive than my phone.

Your phone is the most expensive one.

uitzonderingen

good - better - best

bad - worse - worst

little- less - least

much/many - more - most

faster

1. faster
2. more fast

lucky

1. luckyer
2. luckier

important

1. importanter
2. more important

Voorbereiding op PW Unit 4 

1. Check eerst of alle opdrachten van Lesson 4 af zijn!

2. Maak de Self test Unit 4.

Klaar?  Zie stap 3

3. Kies uit:

- zelfstandig leren uit het boek

- extra oefenen (Flash back Unit 4) of filmpjes met de uitleg bekijken -> klik-> Voegwoorden ; Vergelijking

- oefenen met Quizlet -> klik hier

- vragen stellen aan de docent

Lesson goals (Lesdoelen):

Aan het einde van de les:

• weet jij wat jij moet leren voor het PW Unit 4
• weet je welke onderdelen jij goed snapt/kent en waar je nog extra aandacht aan moet besteden

Weet jij wat jij moet leren voor het PW Unit 4?

😒🙁😐🙂😃

Welke grammatica onderdelen snap je al goed?

Vergelijking

Voegwoorden

Must/Mustn't

Woordvolgorde in de zin

Welke grammatica onderdelen vind je nog lastig?

Vergelijking

Voegwoorden

Must/mustn't

Woordvolgorde in de zin