Klas 3

Signaalwoorden en tekstverbanden
De brug - lezen (blz. 248-249
1 / 40
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 40 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Signaalwoorden en tekstverbanden
De brug - lezen (blz. 248-249

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Vidéo

Signaalwoorden en tekstverbanden
Wat 'verbindt' een tekstverband?
Wat geeft een signaalwoord aan?

Lees de theorie op blz. 248-249
timer
2:00

Slide 3 - Diapositive

Op welk tekstverband wijzen de signaalwoorden maar, toch en echter?
A
Opsommend verband
B
Tegenstellend verband
C
Samenvattend verband
D
Toelichtend verband

Slide 4 - Quiz

Op welk tekstverband wijzen de signaalwoorden want en omdat?
A
Samenvattend verband
B
Voorwaardelijk verband
C
Toelichtend verband
D
Redengevend verband

Slide 5 - Quiz

Welk tekstverband zie je in deze zin?
Ik kreeg een hapje en een drankje.
A
Opsommend
B
Tegenstellend
C
Vergelijkend
D
Oorzakelijk

Slide 6 - Quiz

In welke zin wijzen de signaalwoorden op een chronologisch verband?
A
Ik wil langskomen, maar ik heb helaas geen tijd.
B
Ik ga eerst sporten, daarna kom ik langs.
C
Ik kom langs, omdat ik daar zin in heb.
D
Ik kom samen met mijn moeder op bezoek.

Slide 7 - Quiz

Slide 8 - Diapositive

Welk tekstverband zie je tussen de alinea's?

Slide 9 - Question ouverte

Aan welke signaalwoorden zie je dat?

Slide 10 - Question ouverte

Slide 11 - Diapositive

Lezen - hoofdstuk 1

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Vidéo

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Diapositive

Welke tekststructuur past het best bij deze titel: 'Het ontstaan van een regenboog'
A
Argumentatiestructuur
B
Aspectenstructuur
C
Verklaringsstructuur
D
Voor- en nadelenstructuur

Slide 20 - Quiz

Welke tekststructuur past het best bij deze titel: 'Kinderen moeten meer sporten op de basisschool'
A
Argumentatiestructuur
B
Aspectenstructuur
C
Verklaringsstructuur
D
Voor- en nadelenstructuur

Slide 21 - Quiz

Welke tekststructuur past het best bij deze titel: 'Wel of niet een warme lunch op school?'
A
Argumentatiestructuur
B
Aspectenstructuur
C
Verklaringsstructuur
D
Voor- en nadelenstructuur

Slide 22 - Quiz

Welke tekststructuur past het best bij deze titel: 'Vakken op de middelbare school'
A
Argumentatiestructuur
B
Aspectenstructuur
C
Verklaringsstructuur
D
Voor- en nadelenstructuur

Slide 23 - Quiz

Huiswerk
Maken: opdracht 4 (blz. 17-19)
timer
15:00

Slide 24 - Diapositive

Slide 25 - Diapositive

Extra - begrijpend lezen
Samenvatten

Zie SOM voor de opdracht.

Slide 26 - Diapositive

Extra - begrijpend lezen
timer
20:00

Slide 27 - Diapositive

Extra - begrijpend lezen
1. Houden huisdieren echt van mensen/ons?
2. Volgens Laura Marcus houden huisdieren niet echt van ons, want ze zijn afhankelijk van ons.
3. Je hebt ze/huisdieren niet gebaard en ze praten niet terug.
4. Volgens Martin Gaus onstaat er hechting tussen mens en dier (door het samen opgroeien)
5. Honden en katten voelen dezelfde emoties/binding als mensen/ Honden en katten maken net als mensen oxytocine aan.
6. We bieden ze veiligheid, we geven ze eten en we geven ze aandacht.
7. Volgens Nienke Endenburg lijkt eigenbelang een grote rol te spelen bij vriendschap van dieren.
8. Mensen houden van dieren omdat de acceptatie van dieren onvoorwaardelijk is
9. Volgens Martin Gaus draait het bij mens en dier om eigenbelang.

Slide 28 - Diapositive

Wat is het tekstdoel van deze tekst?
A
Amuseren
B
Informeren
C
Overtuigen
D
Activeren

Slide 29 - Quiz

Welke tekststructuur past bij deze tekst?

Slide 30 - Question ouverte

Lezen - hoofdstuk 2

Slide 31 - Diapositive

Slide 32 - Diapositive

Slide 33 - Diapositive

Slide 34 - Diapositive

Slide 35 - Diapositive

Huiswerk
Maken: opdracht 1 (blz. 45-46)
timer
15:00

Slide 36 - Diapositive

 Opdracht 1: lees de tekst en beantwoord daarna vragen

Slide 37 - Diapositive


 Welke twee signaalwoorden zitten er in zin 2?
A
ze - aan
B
aan - met
C
toen - haal
D
eerst - toen

Slide 38 - Quiz


  Om welk tekstverband gaat het in zin 2?
A
volgorde in tijd
B
opsomming
C
reden
D
conclusie

Slide 39 - Quiz

 Opdracht 2: lees de tekst en beantwoord daarna vragen

Slide 40 - Diapositive