Werkwoordspelling

Nederlands 15-6
Wat gaan we doen deze les?
  1. Weektaken 
  2. Antwoordenboeken 
  3. Oefentoets resultaten
  4. Werkwoordspelling 
  5. Opdrachten Lessonup
1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Nederlands 15-6
Wat gaan we doen deze les?
  1. Weektaken 
  2. Antwoordenboeken 
  3. Oefentoets resultaten
  4. Werkwoordspelling 
  5. Opdrachten Lessonup

Slide 1 - Diapositive

Weektaken
Nog twee weken tot de toetsweek begint. 

Woensdag 1 juli hebben jullie de bloktoets H4,5,6 (Lezen, Woordenschat en Taalverzorging) 

In deze twee weken gaan jullie aan de slag met de opdrachten om te oefenen voor de toets!

Slide 2 - Diapositive

Weektaken
In Teams --> Nederlands --> Opdrachten --> Weektaak 
staat de weektaak. 

Een aantal leerlingen heeft al wat opdrachten gemaakt. Die kan je dus al wegstrepen. 

Je hebt de opdrachten voor de proefwerkweek af. 

Slide 3 - Diapositive

Quizlet
Om te oefenen met Woordenschat H4,5,6 kun je gebruikmaken van de site www.quizlet.com.

Hoe?

  • De uitleg staat ook in een document bij Nederlands --> Bestanden --> Uitleg Quizlet

Slide 4 - Diapositive

Oefentoets resultaten
Jullie hebben de oefentoets gemaakt en dit zijn de volgende aandachtspunten
  1. Lezen --> het doel van een tekst (filmpje Teams)
  2. Taalverzorging - GR  --> persoonsvorm & onderwerp
  3. Taalverzorging - GR (kader) --> bijvoeglijk naamwoord & voorzetsels 
  4. Taalverzorging - SP --> Werkwoordspelling

Slide 5 - Diapositive

Antwoordenboeken
Ben je klaar met een opdracht of met een onderdeel van de weektaak, dan kijk je je antwoorden na:

Teams --> Nederlands --> Bestanden --> Antwoordenboeken

Slide 6 - Diapositive

Uitleg
Wat weet je over de schrijfwijze van de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd?
  1. Ik-vorm --> stam                                 ik loop, ik fiets, ik vind
  2. Jij erachter --> stam                          loop jij? fiets jij? vind jij?
  3. Hij, zij, het --> stam + t                      hij loopt, zij fietst, Tim vindt
  4. In het meervoud --> hele ww        wij lopen, jullie fietsen, zij                                                                           vinden     

Slide 7 - Diapositive

Zwakke werkwoorden
Werkwoorden kun je ook in de verleden tijd zetten. Twee vormen
  1. Sterke werkwoorden   -> verandert van klank (lopen -> liep)
  2. Zwakke werkwoorden 

Zwakke werkwoorden zijn te zwak om zichzelf helemaal te veranderen. Zij krijgen in de verleden tijd -de(n) of -te(n) achter de stam. 

Slide 8 - Diapositive

Werkwoorden
Werkwoorden kan je ook in de verleden tijd zetten. 

  • ik fietste                          * Betaalden jullie te veel huur?
  • Wij timmerden             * Lachte hij vaak?
  • Het blafte                       * Ze mopperde/mopperden de hele tijd.


Slide 9 - Diapositive

Stappenplan
We (merken) gisteren niets van de ingang van de zomertijd! 

  1. Is het werkwoord de persoonsvorm?
  2. Ja -> staat de zin in de tegenwoordige of in de verleden tijd?
  3. Verleden tijd: 
              * Sterk werkwoord (verandering van klank)
              * Zwak werkwoord (stam + de(n) of stam + te(n)

Slide 10 - Diapositive

Zwakke werkwoorden
Of je stam + de(n) of stam + te(n) moet schrijven, kan je zien aan de laatste letter van de stam. Zit de laatste letter in 't kofschip? Dan schrijf je stam + te(n).
fietsen --> fiets
betalen --> betaal                                       't kofschip 
rennen --> ren
praten --> praat

Slide 11 - Diapositive

Oefenen
Kijken --> De uitlegfilmpjes over schrijfwijze persoonsvorm tt en zwakke werkwoorden

Maken --> De opdrachten in Lessonup. Kijk goed of je het werkwoord in de VT of TT moet schrijven. 
Niet gemaakt = niet aanwezig!

In de lessen op school --> De opdrachten maken van de weektaak

Slide 12 - Diapositive

Schrijf het werkwoord in de zin in de TT:
VINDEN --> 'Ik ..... het leuk dat we weer naar school mogen.'

Slide 13 - Question ouverte

Schrijf het werkwoord in de zin op de juiste manier:
LACHEN --> 'Remy en Sara ..... gisteren de hele tijd om dezelfde grap.'

Slide 14 - Question ouverte

Schrijf het werkwoord in de zin in de TT:
VERSLAPEN --> 'Zijn moeder vertelt dat zijn zoon zich vaak .....'.

Slide 15 - Question ouverte

Schrijf het werkwoord in de zin in de TT:
VINDEN --> 'Yara .... dat je altijd 1,5 meter afstand moet houden.'

Slide 16 - Question ouverte

Schrijf het werkwoord in de zin in de TT:
WORDEN --> '..... jij de nieuwe eigenaar van de bakkerij?'

Slide 17 - Question ouverte

Schrijf het werkwoord in de zin in de VT:
GAPEN --> 'Mijn broer en ik ..... altijd als we uit bed stapten.'

Slide 18 - Question ouverte

Schrijf het werkwoord in de zin in de VT:
VERTELLEN --> 'Manon ..... gisteren dat zij heel eng had gedroomd.'

Slide 19 - Question ouverte

Schrijf het werkwoord in de zin in de TT:
VERTELLEN --> 'Manon ..... vandaag dat zij vannacht heel eng heeft gedroomd.'

Slide 20 - Question ouverte

Schrijf het werkwoord in de zin in de VT:
LOPEN --> 'Wij ... gisteren naar het park om daar te chillen.'


Slide 21 - Question ouverte

Je hebt net het werkwoord LOPEN in de verleden tijd gezet. Wat valt je op aan de schrijfwijze van het woord?


Slide 22 - Question ouverte

het werkwoord LOPEN is .... werkwoord


Slide 23 - Question ouverte

Wat is het verschil tussen een zwak en een sterk werkwoord?


Slide 24 - Question ouverte

Wat moet jij nu nog extra oefenen voor de toets?

Slide 25 - Question ouverte