Oefentoets vertering

Oefentoets vertering
1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Oefentoets vertering

Slide 1 - Diapositive

Verteringssappen bevatten enzymen. Wat zijn enzymen?
A
indicatoren
B
slotjes voor sleutels
C
stoffen die het afbreken van voedingsstoffen versnellen
D
stofjes die het beste werken bij 37 graden

Slide 2 - Quiz

Welke bewering klopt over de enzymactiviteit en de enzymconcentratie bij temperaturen P, Q en R?
A
Bij alle drie de temperaturen is de enzymactiviteit gelijk.
B
Tussen P en Q neemt de activiteit toe
C
Tussen Q en R neemt de activiteit af,

Slide 3 - Quiz

wat is geen eigenschap van een enzym?
A
past op één soort voedingsstof (is specifiek)
B
is gevoelig voor temperatuur
C
is gevoelig voor licht
D
is gevoelig voor zuurtegraad

Slide 4 - Quiz

Wat is hier het enzym?
A
Blauw - A
B
Blauw - B
C
Rood - C
D
Het gele deel

Slide 5 - Quiz

Enzymen zijn voor de
A
Mechanische vertering
B
Chemische vertering

Slide 6 - Quiz

Welke manieren van conserveren worden gebruikt om groei van bacteriën en schimmels op voedsel tegen te gaan?

Slide 7 - Question ouverte

Wat is voedselbederf?
A
Door micro-organismen is het voedsel ongeschikt geworden voor consumptie
B
Voedsel wat nog net te eten is maar al wel stinkt
C
Alleen bacteriën kunnen dat veroorzaken
D
Alleen schimmels kunnen dat veroorzaken

Slide 8 - Quiz

Waarom bederft voedsel sneller in de koelkast dan in de vriezer?
A
De groei van ziekteverwekkers stopt in de vriezer.
B
In de koelkast ligt meer voedsel.
C
In de vriezer is het donkerder.

Slide 9 - Quiz

Leg uit welke rol bacteriën en schimmels spelen bij de voedselproductie en bij voedselbederf.

Slide 10 - Question ouverte

    Welke van de voedingsstoffen moet je verteren?
timer
1:30
WEL verteren
NIET verteren
vetten
Koolhydraten
vitamines
eiwitten
mineralen
water

Slide 11 - Question de remorquage

Wat is vertering
A
Het eten en verwerken van voeding
B
Het vermalen en uitscheiden van voeding
C
Van mond tot kond de hele weg met verteringssappen
D
Het kleiner maken van voeding en deze stoffen door je bloed laten opnemen

Slide 12 - Quiz

Vezels zijn verteerbaar
A
Waar
B
Niet waar

Slide 13 - Quiz

Wat is het eerste voedingsstof dat verteerd wordt in je lichaam en waar gebeurd dit?

Slide 14 - Question ouverte

Waarom is het gebit belangrijk bij de vertering van je voedsel?

Slide 15 - Question ouverte

Welke functie(s) heeft de darmperistaltiek in je lichaam?

Slide 16 - Question ouverte

Als je slechte darmperalstiek hebt wat is dan een gevolg?
A
verstoppingen (obstipatie)
B
diarree
C
slecht voedingsstoffen opnemen
D
dat je verteringssappen minder goed werken

Slide 17 - Quiz

Wat is de functie van gal?

Slide 18 - Question ouverte

Welke twee organen helpen bij het verteren van vet?

Slide 19 - Question ouverte

In welk deel van het verteringskanaal vind de meeste vertering van vetten plaats
A
maag
B
twaalfvingerige darm
C
dunne darm
D
dikke darm

Slide 20 - Quiz

Waar worden de voedingsstoffen in het lichaam opgenomen?
A
maag
B
12 vingerige darm
C
dunne darm
D
dikke darm

Slide 21 - Quiz

Wat gebeurd er in de dikke darm?

Slide 22 - Question ouverte

                                  Wat is de functie?
timer
2:00
speeksel
maagsap
gal
darmsap
alvleessap

voedsel smeuig maken,
start vertering van zetmeel

doden bacterien
vertering eiwitten

emulgeert vetten:
grote vetdruppels worden kleine vetdruppels
afronden van de vertering van eiwitten en koolhydraten
de vertering van eiwitten, koolhydraten en vetten

Slide 23 - Question de remorquage

Maagsap
Gal
Speeksel

Alvleessap
Zetmeel verteren
Koolhydraten, eiwitten, vetten verteren
Vetten emulgeren
Alleen eiwitten verteren

Slide 24 - Question de remorquage

In welk verteringssap wordt eiwit goed verteerd?
A
speeksel
B
alvleeskliersap
C
gal
D
maagsap

Slide 25 - Quiz