2.6 - Voeding en vertering bij zoogdieren

Thema 2 - Voeding en vertering
1 / 34
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2,3

Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Thema 2 - Voeding en vertering

Slide 1 - Diapositive

Thema 2
2.1 - Voedingsmiddelen en voedingsstoffen
2.2 - Het verteringsstelsel
2.3 - De organen voor vertering
2.4 - Gezonde voeding
2.5 - Voedselbederf
2.6 - Voeding en vertering bij zoogdieren

Slide 2 - Diapositive

2.5 - Voedselbederf

Herhaling

Slide 3 - Diapositive

Conserveringsmiddelen vind je vaak terug op de verpakking als een...
A
E-nummer
B
B-nummer
C
C-nummer
D
A-nummer

Slide 4 - Quiz

Bacteriën en schimmels kunnen voedsel alleen maar bederven
A
Juist
B
Onjuist

Slide 5 - Quiz

Als een bacterie zich iedere 15 minuten deelt, en je begint met één bacterie op tijdstip 0, hoeveel bacteriën heb je na 2,5 uur?

Slide 6 - Question ouverte

Hoe kan je voedselbederf herkennen?
A
ruiken
B
smaak
C
uiterlijk
D
als je er ziek van wordt

Slide 7 - Quiz

Welke manier van conserveren zie je hier?
A
Drogen
B
Steriliseren
C
Pasteuriseren
D
Luchtdicht verpakken

Slide 8 - Quiz

Welke manier van conserveren zie je hier?
A
Drogen
B
Steriliseren
C
Pasteuriseren
D
Luchtdicht verpakken

Slide 9 - Quiz

Welke manier van conserveren zie je hier?
A
Drogen
B
Steriliseren
C
Pasteuriseren
D
Luchtdicht verpakken

Slide 10 - Quiz

Conserveren door middel van steriliseren betekent...
A
Voedsel luchtdicht verpakken
B
Voedsel verhitten tot 100 graden Celsius
C
Voedsel behandelen met radioactiviteit
D
Geen van de antwoorden zijn goed

Slide 11 - Quiz

Welke manier van conserveren zie je hier?
A
Koelen
B
Steriliseren
C
Pasteuriseren
D
Luchtdicht verpakken

Slide 12 - Quiz

Er worden twee uitspraken gedaan over conserveren:
Uitspraak 1: Steriliseren is het voedsel langere tijd verhitten op 100 graden of lager
Uitspraak 2: Verpakt onder beschermende atmosfeer betekent met extra zuurstof verpakt
Welke uitspraak/uitspraken is of zijn juist?
A
Uitspraak 1
B
Uitspraak 2
C
Beide uitspraken
D
Geen van beide uitspraken

Slide 13 - Quiz

2.6 - Voeding en vertering bij zoogdieren

Slide 14 - Diapositive

Doelen van de paragraaf
Je kan bij zoogdieren het verband noemen tussen voedselkeuze, lengte van het darmkanaal en kenmerken van het gebit

Slide 15 - Diapositive

Wie eet wat?
Planteter: eet alleen planten.
 Bv. een konijn


Vleeseter: eet alleen vlees.
Bv. een vos
Alleseter: eet planten en dieren.
Bv. een koolmees (vogeltje). 

Slide 16 - Diapositive

herbivoor
omnivoor
carnivoor

Slide 17 - Diapositive

Verschil herbivoor/carnivoor

Slide 18 - Diapositive

Vleeseters         Planteneters             Alleseters

Slide 19 - Diapositive

Een vleeseter heet ook wel . . . .
A
Omnivoor
B
Carnivoor
C
Herbivoor
D
Meatball

Slide 20 - Quiz

Een planteneter heeft
A
Plooikiezen
B
Knipkiezen
C
Knobbelkiezen

Slide 21 - Quiz

Een konijn is een planteter, vleesester of een alleseter?
A
Planteter
B
Vleeseter
C
Alleseter

Slide 22 - Quiz

Een kat is een
planteter, vleeseter of
een alleseter?
A
Planteter
B
Vleeseter
C
Alleseter

Slide 23 - Quiz

Planteneter, alleseter of vleeseter?
A
Planteneter
B
Alleseter
C
Vleeseter

Slide 24 - Quiz

De gebitten van een alleseter en van een vleeseter verschillen van elkaar.

Wat heeft de alleseter wel en de vleeseter niet?
A
hoektanden
B
snijtanden
C
knobbelkiezen
D
plooikiezen

Slide 25 - Quiz

Een planteneter heeft een
A
Kort verteringsstelsel
B
Middellang verteringsstelsel
C
Lang verteringsstelsel

Slide 26 - Quiz

een alleseter heeft
A
plooikiezen
B
knipkiezen
C
knobbelkiezen

Slide 27 - Quiz

Vleeseters hebben
A
plooikiezen
B
knobbelkiezen
C
knipkiezen

Slide 28 - Quiz

Wat is hier de planteneter?
A
konijn
B
uil
C
konijn en uil

Slide 29 - Quiz

Is het darmkanaal van een hond kort of lang
A
Lang
B
Kort

Slide 30 - Quiz

Het darmkanaal van een vleeseter is kort omdat?
A
de vleeseter slank moet zijn om te kunnen jagen
B
de vleeseter geen moeilijk verteerbare onderdelen hoeft te verteren
C
de vleeseter geen tijd heeft om rustig te eten. Het eten wordt snel afgepakt.
D
de vleeseter wel moeilijk verteerbare onderdelen moet verteren

Slide 31 - Quiz

Bij welk dier is het darmkanaal lang in verhouding tot het lichaam?
Bij het dier van schedel 1, 2 of 3?
A
1
B
2
C
3

Slide 32 - Quiz

Wat voor eter zie je hier?
Hoe heten de kiezen?
En hoe is de lengte van zijn darmkanaal?
A
Alleseter, Plooikiezen, Middellang darmkanaal
B
Planteneter, Plooikiezen, Lang darmkanaal
C
Alleseter, Knobbelkiezen, Middellang darmkanaal
D
Planteneter, Knobbelkiezen, Lang darmkanaal

Slide 33 - Quiz

Aan het werk
Maken: 1 t/m 9
vraag 4 mag je overslaan.

Klaar? - Nakijken

Slide 34 - Diapositive