woord, zin of verhaal

wat is een zin ?
  • ridder
  • De ridder rijdt op zijn paard.
  • De ridder is in het bos. De ridder rijdt op zijn paard. Hij gaat naar het kasteel. Daar wordt hij verliefd op de prinses.



1 / 14
suivant
Slide 1: Diapositive
TaalBasisschoolGroep 6

Cette leçon contient 14 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

wat is een zin ?
  • ridder
  • De ridder rijdt op zijn paard.
  • De ridder is in het bos. De ridder rijdt op zijn paard. Hij gaat naar het kasteel. Daar wordt hij verliefd op de prinses.



Slide 1 - Diapositive

Welke woorden zitten er in deze zin?
'De ridder rijdt op zijn paard'

Slide 2 - Carte mentale

De vakantie is afgelopen.
A
woord
B
zin
C
verhaal

Slide 3 - Quiz

We hebben net vakantie gehad. Ik vertel de juf wat ik allemaal heb gedaan. Wat was het leuk. Nu moet ik weer naar school.
A
woord
B
zin
C
verhaal

Slide 4 - Quiz

vakantie
A
woord
B
zin
C
verhaal

Slide 5 - Quiz

loop
A
woord
B
zin
C
verhaal

Slide 6 - Quiz

Van mijn moeder moet ik een brood halen. Ik loop naar de bakker. Het ruikt lekker. Het brood kost 2 euro.
A
woord
B
zin
C
verhaal

Slide 7 - Quiz

Mijn broer loopt naar zijn kamer.
A
woord
B
zin
C
verhaal

Slide 8 - Quiz

De hond loopt door het park. Hij rent naar zijn baasje en is heel blij. Zijn baasje gooit een stok en de hond pakt de stok weer op.
A
woord
B
zin
C
verhaal

Slide 9 - Quiz

de
A
woord
B
zin
C
verhaal

Slide 10 - Quiz

De hond rent naar zijn baasje
A
woord
B
zin
C
verhaal

Slide 11 - Quiz

Slide 12 - Diapositive

leeuw

Slide 13 - Carte mentale

SPEL
Maak een zin bij dit voorwerp/dit woord

Slide 14 - Diapositive