Grammatica: bezittelijke en persoonlijke voornaamwoorden

• NT2
• Middelbare school
• vmbo
• Leerjaar 1

Welkom P2A!

Grammatica :) 

Persoonlijke Voornaamwoorden

Bij het persoonlijk voornaamwoord, verander je het onderwerp in:

ik                       (enkelvoud, 1 persoon)

jij

zij/hij

wij                     (meervoud, meer personen)

jullie

zij

Blz. 2 werkboekje

Wat is het persoonlijke voornaamwoord in de zin?
Hij maakt de opdrachten.

1. maakt
2. de
3. hij
4. opdrachten

Jullie worden steeds beter.

1. jullie
2. steeds
3. worden
4. beter

De juf zegt dat ook tegen hen.

1. juf
2. zegt
3. tegen
4. hen

Ik ga naar jou.

1. ik
2. jou
3. ga
4. ik en jou

Het regent al de hele dag.

1. Het
2. regent
3. hele
4. dag

Ik geef de werkboeken aan hen.

1. ik
2. ik en hen
3. hen
4. werkboeken

De tandarts is vandaag afwezig,  want                 is ziek.                 

Nina vindt John leuk. Ze is verliefd op 

Wanneer gaan                     verhuizen?

Hoeveel boterhammen eet                   per dag? 

hij

je

ik

hem

zij

Werkboekje blz. 2 en 3 maken

Daarna nakijken

1. Geef je boekje aan je buurman/buurvrouw

2. Kijk elkaars werk na

"Ik vraag het wel aan Bram."
"Bram, ga ............ook mee met ons?"

1. jij
2. hij
3. jullie
4. zij

Piet en ria gaan naar de markt.
Gaan ..........naar de markt?

1. wij
2. zij
3. ik
4. hij

"Kadir en Alan, er ligt huiswerk klaar."
...............moeten dat nu gaan maken.

1. ik
2. wij
3. jullie
4. hij

Fatima en Tim lopen in de winkel.
.........lopen in de winkel.

1. zij
2. ik
3. wij
4. weet ik niet

Marie koopt nieuwe schoenen.
Koopt..........nieuwe schoenen?

1. wij
2. jullie
3. hij
4. zij

----------------

Mevrouw Beerens ................... een boek

1. hebt
2. heeft
3. hebben
4. heb

Het bezittelijk voornaamwoord (bezitwoord) geeft aan van wie of wat iets is. Als je bijvoorbeeld zegt: “Dat is zijn fiets”, vertelt het woord ‘zijn’ van wie de fiets is. Let op: Eigennamen en zelfstandige naamwoorden zijn géén bezittelijke voornaamwoorden. Het gaat altijd om woorden als ‘mijn’, ‘jouw’, ‘zijn’ of ‘haar’.

~ Mijn moeder staat altijd voor mij klaar.

~ Gaan we naar zijn huis of naar het jouwe?

~ Waar staan jullie tassen?

~ De dolfijn slikt zijn vis in één keer in.

~ De bibliotheek heeft haar deuren moeten sluiten.

~ Mijn moeder staat altijd voor mij klaar.

~ Gaan we naar zijn huis of naar het jouwe?

~ Waar staan jullie tassen?

~ De dolfijn slikt zijn vis in één keer in.

~ De bibliotheek heeft haar deuren moeten sluiten.

Wat is/zijn de bezittelijke voornaamwoorden in de volgende zinnen?

Mijn kamer is een grote bende terwijl zijn kamer heel netjes is.

Van onze ouders moeten wij de afwas doen.

Jouw schrift lag in hun kamer en ons boek lag daar ook.

Ik heb de spelcomputer van jouw zusje geleend.

Ik wil dus snel de computer terug, het is ook de mijne!

Is het een persoonlijk voornaamwoord of een bezittelijk voornaamwoord?

Zijn deze oorbellen van haar?

'haar' is een

1. bezittelijk vnw.
2. persoonlijk vnw.

Komen jullie ook naar de kampioenswedstrijd kijken?

'jullie' is een

1. bezittelijk vnw.
2. persoonlijk vnw.

Jullie paspoorten zijn niet meer geldig.

'Jullie' is een

1. bezittelijk vnw.
2. persoonlijk vnw.

Deze spaghetti is speciaal voor mij gemaakt.

'mij' is een

1. bezittelijk vnw.
2. persoonlijk vnw.