Personalpronomen im Akkusativ

Personalpronomen im Akkusativ
1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Personalpronomen im Akkusativ

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen
Je kent de persoonlijke voornaamwoorden in de vierde naamval.
Je kunt vertellen na welke voorzetsels de vierde naamval volgt.
Je kunt de vierde naamval icm voorzetsel gebruiken in zinnen.

Slide 2 - Diapositive

Was stimmt hier nicht?
Door hij kan ik morgen niet naar de voetbaltraining.

Slide 3 - Diapositive

Was stimmte nicht?
A
Door hij
B
kan ik
C
morgen
D
naar de voetbaltraining

Slide 4 - Quiz

Naamvallen
Ook in NL kan het persoonlijk voornaamwoord veranderen.

Door hem ipv door hij.
Voor mij ipv voor ik.

Dit doe je in NL automatisch.

Slide 5 - Diapositive

Welke persoonlijke voornaamwoorden ken je?
timer
1:00

Personalpronomen

Slide 6 - Carte mentale

Personalpronomen Nominativ (1e naamval)
1e nv
ik
ich
jij
du
hij
er
zij
sie
het
es
1e nv
wij
wir
jullie
ihr
zij
sie
u
Sie
wie
wer

Slide 7 - Diapositive

Personalpronomen Akkusativ (4e naamval)
1e nv
4e
ik
ich
mich
jij
du
dich
hij
er
ihn
zij
sie
sie
het
es
es
1e nv
4e
wij
wir
uns
jullie
ihr
euch
zij
sie
sie
u
Sie
Sie
wie
wer
wen

Slide 8 - Diapositive

Personalpronomen Akkusativ (4e naamval)
mich
es
uns
euch
sie (mv)
sie (ev)
dich
Sie
ihn
wen?
mij
haar
ons
jou
hen
het
jullie
u
hem
wie?

Slide 9 - Question de remorquage

Wann Akkusativ?
Je krijgt de Akkusativ (4e naamval) na een aantal voorzetsels.
bis
durch
für                                              
gegen
ohne
um

Slide 10 - Diapositive

       Vertaal de voorzetsels
door
voor
tegen
zonder 
om
tot
durch 
  für
gegen
ohne
um
bis

Slide 11 - Question de remorquage

Vragend voornaamwoord in de juiste naamval:
Für w.... hast du diese Geschenke gekauft?
A
wer
B
wen
C
wem
D
wessen

Slide 12 - Quiz

Het persoonlijk voornaamwoord U in de 4e naamval is?
A
sie
B
Sie
C
euch
D
ihn

Slide 13 - Quiz

Persoonlijk voornaamwoord 4e naamval
Wat betekent 'voor hem' in het Duits?
A
für ihn
B
um dich
C
ohne Sie
D
für sie

Slide 14 - Quiz

Persoonlijk voornaamwoord 4e naamval
Wat is 'om jullie' in het Duits?
A
für dich
B
um euch
C
ohne mich
D
ohne ihn

Slide 15 - Quiz

1e en 4e naamval van:
ik en mij
A
ich - mich
B
ich - mir
C
ich - dich
D
ich - dir

Slide 16 - Quiz

1e en 4e naamval van:
wij en ons
A
wir - mich
B
wir - es
C
wir - euch
D
wir - uns

Slide 17 - Quiz

An die Arbeit
Mache:
Aufgabe 21, 22, 24, 25

Slide 18 - Diapositive