2 HAVO Chapitre 1 : un deux splash!

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Aujourd’hui         Ch. 1

• Werkwijzer en boek op tafel
  
• Docent checkt waar je bent (wk 39)
  
• Door met opdrachten
          -   Uitleg mogelijk, stil tijdens uitleg!
  
• Bij vragen vinger omhoog
  

Page 30   |   Exercice: 13, 14, 16, 17, 19      |       20 minutes

Page 38

Exercice 20 et 21

Hierna: verder met werkwijzer

Aujourd’hui         Ch. 1

• Werkwijzer en boek op tafel
  
• Docent checkt waar je bent (wk 40)
  
• Door met opdrachten
          -   Uitleg mogelijk, stil tijdens uitleg!
  
• Bij vragen vinger omhoog, nakijken als je klaar bent

Page 38   |   Exercice:  20, 21, 22, 25, 26   |       20 minutes

Le passé composé

De passé composé is de voltooid tegenwoordige tijd:

ik heb gekeken          j'ai regardé

jij hebt gekeken        tu as regardé

Ik ben gevallen          je suis tombé     

Hij is gegaan              il est allé

Let op!!

De volgende voltooid deelwoorden moet je uit je hoofd leren:

Je hulpwerkwoord blijft wel avoir.
Bijv: Ik heb een cadeau gehad = J'ai eu un cadeau

avoir =  eu 

être = été 

faire = fait

Hoe maak je de passé composé
(welke stappen)?

Passé composé

Présent

J'ai mangé

il parle

Ils ont acheté

je téléphone

vous avez dansé

nous écoutons

vous regardez

Tamara a marché

nous avons trouvé

on cherche

Elisa rencontre

tu as raconté

Hoeveel werkwoorden heb je ALTIJD nodig bij het maken van een passé composé?

1. een
2. twee
3. drie
4. passé composé? huh?

Je dansé.

1. Goed
2. Fout

Waarom is: Je dansé fout?
Wat ontbreekt er?

Elle_________ (danser) avec sa soeur.

1. dansé
2. a dansé
3. ont danser
4. a danser

Welke is juist?

1. Paula est dansé
2. Paula a dansé
3. Paula est dansée
4. Paula a dansée

Le passé composé met être

Aller = gaan

Je suis allé(e)

Tu es allé(e)

il est allé

elle est allée

Nous sommes allé(e)s

Vous êtes allé(e)(s)(es)

Ils sont allés

Elles sont allées

Alle vormen tussen haakjes geven aan dat het vrouwelijk KAN zijn, maar dat dit niet bekend is.

IK BEN VETROKKEN

passé composé

1. je suis parti
2. tu es parti
3. j'ai parti
4. il a parti

Mon père ... (tomber).

1. tombé
2. a tombé
3. est tombé
4. est tombés

Wat heb je deze les geleerd?

Vous avez
travaillé dur?

Oui 👍🏼   Moyen 👋🏻   Non👎🏻

Rangez vos affaires