Lesweek 6/7 (14+15)

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 4

Wilkommen zur Deutschstunde

Stundenplanung

1. Beim Arzt

2. Aufgaben!

3. Wederkerende werkwoorden

4. SO

5. Schreiben

• Je kent enkele woorden die met jouw gezondheid te maken hebben.
• Je kunt een gesprek volgen bij de arts.
• Je weet wat wederkerende werkwoorden zijn.
• Je kunt de wederkerende werkwoorden in het Duits toepassen.

der Ellbogen

der Rücken

derBauch

der Fuß

das Bein

die Hand

der Kopf

das Knie

der Finger

der Hals

der Arm

die Brust

das Medikament

die Spritze

das Stethoskop

das Thermometer

Ich habe ......

eine Erkältung

eine Grippe

Husten

Schnupfen

Fieber

Kopfschmerzen

Ich habe ..... / Mir ist ....

Rückenschmerzen

Halsschmerzen

Zahnschmerzen

Ohrenschmerzen

Bauchschmerzen

schwindlig

https:

vraag of je partner hoofdpijn heeft

Zeg dat je buikpijn hebt.

Zeg dat je neus loopt.

Zeg dat het slecht met je gaat.
( es - gehen -mir-schlecht)

Wederkerende werkwoorden
                      Duits

Wederkerende werkwoorden

Wat is een wederkerend werkwoord?

Voorbeelden in het Nederlands?

Een wederkerend werkwoord

heeft een wederkerend voornaamwoord,
zoals ‚zich‘ in het Nederlands.

Voorbeelden:
zich vergissen > ik vergis mij

zich verheugen > hij verheugt zich

Wederkerende werkwoorden

'zich' wordt in het Duits:  sich
en past zich aan de persoon aan

sich freuen > er freut sich

Wederkerende werkwoorden

Om de wederkerende werkwoorden te kunnen gebruiken,
moet je
 een werkwoord kunnen vervoegen.

Hoe ging dat ook alweer?

Een werkwoord in de o.t.t. vervoegen

Een werkwoord vervoegen:

                                  stam + (fe) E – ST – T – EN – T – EN

stam = hele werkwoord (= infinitief) minus -en/-n

Een werkwoord in de o.t.t. vervoegen

Voorbeeld: kaufen (= kopen)

Ich              kauf e                        wir          kauf en
du               kauf st                      ihr            kauf t
er/sie/es  kauf t                        sie/Sie    kauf en  

Wederkerend werkwoord 'sich beeilen" (= haasten)

ich              beeile   mich                      ik haast me
du               beeilst  dich                       jij haast je
er/sie/es  beeilt   sich                        hij/zij/het haast zich    

wir               beeilen  uns                      wij haasten ons
ihr                beeilt    euch                     jullie haasten je
sie/Sie       beeilen  sich                     zij haasten zich  / u haast zich

Probiere es nun selbst aus ...

Vervoeg: 'sich freuen' (= zich verheugen)
in de 'ich'-vorm

Vervoeg 'sich leisten' (= zich veroorloven)
in de 'er'-vorm

Vervoeg 'sich wehren' (= zich weren)
in de 'ihr'-vorm

Vervoeg 'sich benehmen'(= zich gedragen)
in de 'wir'-vorm

Vervoeg 'sich gewöhnen' (= wennen)
in de 'Sie'-vorm

Wederkerend werkwoord + lijdend vw.

Ich ziehe mich an        (=    ik kleed mij aan)
Maar je kunt ook aangeven wat je aantrekt:                     
                                            Ich ziehe mir das Kleid an

mir = wederkerende deel van het werkwoord (3e naamval)
das Kleid = lijdend voorwerp > 4e naamval
In zo‘n geval veranderen alleen de vorm bij:       ich  >  mir                                                                                                  du   >  dir

Beispiel 3. oder 4. Fall

Ich wasche mich                  Ich wasche mir die Hände

Ich wasche dich                  Ich wasche dir die Hände

Scherzfrage

Was berechnet ein Mathelehrer und behandelt ein Arzt?