5v.gtc 4 januari 2020

Programma t/m week 3
- herhaling teksten
- dingen bespreken die handig zijn voor teksten
- oefenen met vertalen
- (voorbereiden op toetsen)
1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
GrieksMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 25 min

Éléments de cette leçon

Programma t/m week 3
- herhaling teksten
- dingen bespreken die handig zijn voor teksten
- oefenen met vertalen
- (voorbereiden op toetsen)

Slide 1 - Diapositive

Toetsing
Week 2: RTTI-toets
Week 3: proefvertaling

Slide 2 - Diapositive

Beginnen bij tekst 1A.

Slide 3 - Diapositive

Er waren twee vormen van eros. Wat waren die?

Slide 4 - Question ouverte

Vormen van eros
lichamelijk: gericht op fysiek contact tussen man en vrouw
geestelijk: gericht op mentaal contact, tussen twee mannen

Slide 5 - Diapositive

Wat is het 'doel' van het hebben van eros?

Slide 6 - Question ouverte

Het doel van 'eros'
Het doel van 'eros' is om, op de een of andere manier, onsterfelijk te worden.

Slide 7 - Diapositive

Welke metafoor voor 'verliefd zijn' wordt er de hele tijd gebruikt in deze tekst?

Slide 8 - Question ouverte

De metafoor 
Telkens wordt gesproken over 'zwanger zijn', en 'baren'. Het fysiek krijgen van een kind wordt vergeleken met het 'baren' van iets mentaals / een gedachte.

Slide 9 - Diapositive

Wat is het woordje ὧν in regel 5?
A
lidwoord
B
participium
C
betrekkelijk voornaamwoord

Slide 10 - Quiz

Welke van de volgende woorden uit regels 1-2 is een participium?
A
ἐγκύμονες (r. 1)
B
παιδογονίας (r. 2)
C
ὄντες (r. 1)
D
ἐρωτικοί (r. 2)

Slide 11 - Quiz

Welke van de volgende woorden uit regels 3 - 5 is een participium?
A
κυοῦσιν
B
C
προσήκει
D
ποριζόμενοι

Slide 12 - Quiz

Noem de twee deugden die worden genoemd in rr. 5 t/m 10

Slide 13 - Question ouverte

Waarmee worden deze deugden hier in verband gebracht?

Slide 14 - Question ouverte

De deugden
betreffen hier 'de ordening van steden en huishoudens' (r. 7)

Slide 15 - Diapositive

Waarom staat er in regel 10 de optativus γεννήσειεν?
A
ἂν in hoofdzin, mening
B
zonder ἂν in bijzin, vrees
C
zonder ἂν in hoofdzin, wens
D
ἂν in hoofdzin, potentialis

Slide 16 - Quiz

5 minuten pauze

Slide 17 - Diapositive

Nu naar tekst 1B

Slide 18 - Diapositive

Wat is het algemene punt dat in deze tekst wordt gemaakt?

Slide 19 - Question ouverte

Wat roepen dichters op met hun werken?

Slide 20 - Question ouverte

En hoe doen mensen als Solon en Lykourgos dat?

Slide 21 - Question ouverte

Benoem het woord ἀποβλέψας (r. 2)

Slide 22 - Question ouverte

Benoem het woordje ἃ (r. 3)
A
betr. vnw., acc mv onz.
B
betr. vnw., nom mv onz.
C
lidwoord, acc mv onz.
D
participium, acc mv onz.

Slide 23 - Quiz

Benoem het woordje γεννήσαντες (r. 7)
A
ptc aor act, nom mv vrl.
B
ptc aor act, acc mv mnl
C
ptc prs med, nom mv mnl
D
ptc aor act, nom mv mnl

Slide 24 - Quiz

Benoem het woordje ὧν (r. 7).
A
ptc. praesens van eimi, nom ev mnl
B
betr. vnw. gen mv mnl.

Slide 25 - Quiz

Welk onderscheid wordt er gemaakt tussen fysieke kinderen en geestelijke 'kinderen'?

Slide 26 - Question ouverte

Welk onderscheid wordt er gemaakt tussen fysieke kinderen en geestelijke 'kinderen'?

Slide 27 - Question ouverte