K.8.D. en herhaling 3e naamval

Programm
1. Logo erklärt!

2. Herhaling Paragraaf C. Vögel
    Grammatica 3e naamval

3. Paragraf D. Bienen
1 / 36
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 36 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Programm
1. Logo erklärt!

2. Herhaling Paragraaf C. Vögel
    Grammatica 3e naamval

3. Paragraf D. Bienen

Slide 1 - Diapositive

Logo erklärt ...
Kijkvraag:
Hoe navigeren trekvogels?

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Lien

Leg uit hoe trekvogels
navigeren ...

Slide 4 - Question ouverte

Nieuwe kaart
Je hebt
een nieuwe kaart 
met de 3e naamval erbij!

Slide 5 - Diapositive

Nieuwe kaart
Je hebt 
een nieuwe kaart 
met de 3e naamval erbij!

Slide 6 - Diapositive

ROP's Stappenplan:
Stap 1
Stap 2
Stap 3
Stap 4
Stap 5
Wat moet je invullen? Persoonlijk voornaamwoord (zie schema achterkant kaart), woord uit de der- of ein-groep?
Kies de juiste uitgang uit het juiste schema.
Staat er een voorzetsel met een vaste 3e of 4e naamval? 
Geen voorzetsel? Bepaal dan 1e, 3e of 4e naamval. 
Bepaal het geslacht? Der, die, das of  
die-meervoud.

Slide 7 - Question de remorquage

Bij stap 2: Welke regel hoort bij welk geslacht?
Mannelijk (der)
Vrouwelijk (die)
Onzijdig (das)
Mannelijk persoon of dier 
Weekdagen
Maanden
Vrouwelijk persoon of dier 
Eindigt op -eit
Eindigt op -ion, -ung
Eindigt op -chen
Eindigt op -schaft
Eindigt op -e (80%)
'het' woord in NL (80%)
Begint met Ge....e (eindigt op -e)

Slide 8 - Question de remorquage

Bij stap 2: Welke regel(s) voor vorming van het meervoud hoort bij welk geslacht?
Vrouwelijk
Mannelijk
Onzijdig
zelfstandig naamwoord + e
+ Umlaut op a > ä, u > ü, o > ö, au > äu
zelfstandig naamwoord + n / + en of +nen
zelfstandig naamwoord + e
zelfstandig naamwoorden die eindigen op -el,-er, en veranderen niet in het meervoud!
zelfstandig naamwoorden + s bij woorden die eindigen op -y, -o, -a 

Slide 9 - Question de remorquage

Bij stap 3: Welk voorzetsel heeft een vaste 3e of 4e naamval?
3e naamval
4e naamval 

mit

nach

aus

von

zu

bei

gegen

für

um

ohne

durch

Slide 10 - Question de remorquage

Bij stap 3: Vertaal de voorzetsels met 3e naamval
seit
bij
met
na, naar
van
uit
naar
sinds
bei
  mit
nach
von
aus
zu

Slide 11 - Question de remorquage

Bij stap 3: Het voorzetsel 'naar' vertaal je met .....
3e naamval ZU
3e 
naamval NACH
gebouwen
landen en plaatsen zonder lidwoord
personen

Slide 12 - Question de remorquage

Tekst
Stap 4
Het onderwerp
Het meewerkend voorwerp
Het lijdend voorwerp
1e naamval
Wie/wat+onderwerp+gezegde
4e naamval
Wie/wat+gezegde
3e naamval
aan/voor wie of wat

Slide 13 - Question de remorquage

Mein Hund ist krank.
Ich gehe mit (hem)
zum Tierarzt.
A
sie
B
ihn
C
ihm
D
geen van drie is goed

Slide 14 - Quiz

Wir saßen gegenüber
(hen) im Skilift.

A
uns
B
euch
C
sie
D
ihnen

Slide 15 - Quiz

Ich habe bei (jou) mit (de) Hund gespielt.
A
dir - dem
B
dir - den
C
dich - den
D
dich - dem

Slide 16 - Quiz

Ich habe von (jullie) ein Meerschweinchen
bekommen.
A
euer
B
ihnen
C
uns
D
euch

Slide 17 - Quiz

Meine Großeltern wohnen gegenüber (een) Tierheim (o).
A
ein
B
einen
C
einem
D
einer

Slide 18 - Quiz

Ich gehe jetzt mit
(jouw) Hund Mozart
spazieren.
A
der
B
deinem
C
dem
D
den

Slide 19 - Quiz

Machen ...

Aufgabe 
11 & 12 
auf Seite 93

Slide 20 - Diapositive

Ik begrijp de 3e naamval, ik hoef geen extra uitleg, ik ben al klaar voor FormatiefSO 8!
😒🙁😐🙂😃

Slide 21 - Sondage

In Duo's: lees ieder 1 tekst en maak de vragen ...
timer
10:00

Slide 22 - Diapositive

Vertel elkaar waar je tekst over gaat ...
timer
2:00

Slide 23 - Diapositive

1. Wie viele Bienenvölker
leben bei Hans im
Garten?
A
zwei
B
fünf
C
sechs
D
sieben

Slide 24 - Quiz

2. Wie heißen die
männlichen Bienen?
A
Arbeiter
B
Darren
C
Bienen
D
Drohnen

Slide 25 - Quiz

3. Warum blasen die Imker
Rauch in den Bienenstock?
A
om ze te vergassen
B
om ze gerust te stellen
C
dan kunnen ze niet steken
D
wordt niet in de tekst gezegd

Slide 26 - Quiz

4. Wie oft wird der Honig
geholt?
A
1 x per jaar
B
3 x per jaar
C
2 x per jaar
D
wordt niet in de tekst gezegd

Slide 27 - Quiz

5. Wie kommt es, dass der
Honig nicht immer gleich
schmeckt?
A
Dat hangt van de bloesems af.
B
Dat hangt ervan af of de bijen wel hard genoeg door gewerkt hebben.
C
Dat hangt van de sterkte van de koningin af.
D
wordt niet in de tekst gezegd

Slide 28 - Quiz

6. Wie bezahlt Hans das
Futter der Bienen?
A
Hij verkoopt honing in een kraampje voor het huis.
B
Hij verkoopt honing op school.
C
Hij verkoopt honing op de rommelmarkt.
D
Hij verkoopt honing aan een supermarkt in het dorp.

Slide 29 - Quiz

1. Wie viele Papageienarten
werden genannt?
A
2
B
4
C
3
D
5

Slide 30 - Quiz

2. Een papagaai leert het beste spreken
door dezelfde zinnen en woorden
steeds op bepaalde vaste momenten
te gebruiken.
A
goed
B
fout

Slide 31 - Quiz

3. Warum ist eine Liste mit
Wörtern und Sätzen praktisch, wenn
man dem Papagei das Sprechen
beibringen will?
A
Anders worden het te veel verschillende woorden.
B
Dan kun je die regelmatig gebruiken en kan de papegaai het onthouden.
C
Dan kan ieder gezinslid dezelfde woorden gebruiken.
D
Het antwoord staat niet in de tekst.

Slide 32 - Quiz

4. Welches Geslchlecht
lernt Schneller sprechen?
A
Mannetjes
B
Vrouwtjes

Slide 33 - Quiz

5. Nenne zwei Papageien-
arten, die sehr alt werden
können.
A
Kaketoes en Afrikaanse grijze papegeaai
B
Aras en Afrikaanse grijze papegaai
C
Aras en Kaketoes
D
Dat staat niet in de tekst.

Slide 34 - Quiz

6. Was sollt man einem
Papagei auf keinen Fall
beibringen?
Wat staat er in de tekst?
A
Scheldwoorden.
B
Woorden en zinnen die andere mensen kunnen irriteren.
C
Sexistische woorden en zinnen.
D
Racistische woorden en zinnen.

Slide 35 - Quiz

Ik kan korte, beschrijvende teksten over interessante onderwerpen begrijpen!
😒🙁😐🙂😃

Slide 36 - Sondage