Hoofdletters en leestekens

Leestekens
1 / 44
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsBasisschoolGroep 7,8

Cette leçon contient 44 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 40 min

Éléments de cette leçon

Leestekens

Slide 1 - Diapositive

DOEL

- je kunt hoofdletters, punten, uitroeptekens en vraagtekens gebruiken
- je kunt hoofdletters, dubbele punten en aanhalingstekens in citaten gebruiken
- je kunt komma's gebruiken
LEESTEKENS GOED GEBRUIKEN

Slide 2 - Diapositive

Verschillen in betekenis

- Katten, spinnen, ijsberen, vissen, gieren, vliegen en honden slapen


- Katten spinnen, ijsberen vissen, gieren vliegen en honden slapen

Waardoor komt het verschil in betekenis?

Slide 3 - Diapositive

Weet je nog?
Wanneer gebruik je hoofdletters?

Slide 4 - Question ouverte

Wanneer gebruik je géén hoofdletter?
A
Namen van winkels
B
Familienamen
C
Namen van maanden
D
Namen van musea

Slide 5 - Quiz

Wanneer gebruik je géén hoofdletter?
A
Namen van feestdagen
B
Namen van jaargetijden
C
Namen van personen
D
Namen van bedrijven

Slide 6 - Quiz

HOOFDLETTERS
Elke zin:

-Begint met een hoofdletter
- Eindigt met een punt, een vraagteken (als het een vraag is) of een uitroepteken (als het een zin met veel nadruk is)

Slide 7 - Diapositive

Zo gebruik je HOOFDLETTERS
  • aan het begin van een zin: Het feest duurt tot tien uur.
  • als de zin met ’s begint, verschuift de hoofdletter: ’s Middags eet ik brood.
  • bij namen: Stan Mol, Turfstraat, Apeldoorn, SP, Ford, Kerstmis, Puma.
  • bij woorden die van namen zijn gemaakt: Oost-Europese, Chinese.

Slide 8 - Diapositive

GEEN HOOFDLETTERS
Let op: 

namen van dagen van de week (vrijdag), maanden (november), seizoenen (herfst) en windstreken (westen) 
krijgen GEEN hoofdletter.

Slide 9 - Diapositive

Meer LEESTEKENS

Naast punten, vraagtekens en uitroeptekens zijn er nog meer leestekens: 
komma, dubbele punt en aanhalingsteken.

Als aanhalingsteken kun je " of ' gebruiken.

Slide 10 - Diapositive

KOMMA
Een komma laat zien hoe je de zin uitspreekt en waar je een korte pauze invoegt:
    Klaas gaat naar, huis Jan niet.
    Klaas gaat naar huis, Jan niet.

– tussen de delen van een opsomming 
    appels, peren, bananen en manderijen

Slide 11 - Diapositive

KOMMA
– Na een naam of een uitroep aan het begin van een zin:
Pip, kom je eten?
– Voor voegwoorden, zoals maar, want, doordat, nadat, omdat...
Sammie moet naar de tandarts, want ze heeft een gaatje.

Slide 12 - Diapositive

DUBBELE PUNT
Een dubbele punt laat zien dat je iets aankondigt of opsomt.

Voor dit recept heb je nodig:
-1 ei
-2 appels

Slide 13 - Diapositive

DUBBELE PUNT in een citaat
Als je iemands woorden weergeeft in de directe rede, dus letterlijk, heet dat een ‘citaat’. Met een dubbele punt kun je een citaat aankondigen. Je zet het citaat tussen aanhalingstekens:
– Jasper zei: ‘Overmorgen ben ik jarig.’
– Danique vroeg: ‘Wie heeft zin in een potje voetbal?’
Als het citaat vooropstaat, gebruik je geen dubbele punt:
– ‘Overmorgen ben ik jarig’, zei Jasper.

Slide 14 - Diapositive

GEEN citaat
Als je iemands woorden in de indirecte rede weergeeft, 
gebruik je geen aanhalingstekens. en geen dubbele punt.

– Jasper zei dat hij overmorgen jarig is.
directe rede: Jasper zei: ‘Overmorgen ben ik jarig.’
indirecte rede: Jasper zei dat hij overmorgen jarig is.

Slide 15 - Diapositive

Aanhalingstekens
4 vormen bij citaten
1. Sofie zei: "Ik woon hier."
2. "Ik woon hier", zei Sofie.
3. "Hier," zei Sofie, "woon ik."
4. Er staat 'Verboden toegang' op dat bordje. 

Slide 16 - Diapositive

Uitleg citaten
Een citaat is 'iets' wat iemand letterlijk gezegd heeft.

Voorbeeld:
Juf zegt: 'Het kan nog wel een tijdje duren.'
'Ga naar huis toe', zei Jim tegen zijn buurjongen.

Slide 17 - Diapositive

Wanneer gebruiken we nog meer aanhalingstekens?
Bij een zelfbedacht woord.
'Kletscafé'
'Weetwoorden'
'Minemi'

Slide 18 - Diapositive

Wanneer gebruiken we aanhalingstekens?
Bij sarcasme
De snelheidsovertreder werd 'liefdevol' op de bon geslingerd.
Ik kreeg het 'geweldige' cijfer 5 voor mijn spreekbeurt. 
De man was erg 'blij' met de bekeuring die hij kreeg. 

Slide 19 - Diapositive

Uitleg: sarcasme 
Sarcasme betekent dat je de spot met iemand drijft.
Iemand beledigen.

Spot: Het is een soort humor, maar kan ook gemeen zijn.

Wanneer iemand iets sarcastisch zegt, wordt meestal juist het tegenovergestelde bedoeld

Slide 20 - Diapositive

Voorbeeldzinnen
(een ouder tegen een kind met een slecht rapport) Je bent weer eens de beste leerling van de klas!

(een leerkracht tegen een leerling die te laat komt) Lekker uitgeslapen?

(over iemand die heel vals zingt) Je bent helemaal klaar voor het Eurovisiesongfestival.

Slide 21 - Diapositive

De juf zei: "Jullie hebben goed meegedaan.
Waar komen de aanhalingstekens?
A
Achter 'meegedaan'
B
Achter 'goed'
C
Achter de punt
D
Deze zin is al goed

Slide 22 - Quiz

De leerling ging enthousiast aan de slag met zijn strafwerk.
Waar komen de aanhalingstekens?
A
Om het woord 'leerling'
B
Om het woord 'slag'
C
Om het woord 'enthousiast'
D
Om het woord 'strafwerk'

Slide 23 - Quiz

"Nu is het tijd om te oefenen, zei juf.
Waar komen de aanhalingstekens?
A
Na 'zei'
B
Na 'tijd'
C
Na 'oefenen'
D
Na 'juf'

Slide 24 - Quiz

De juf vroeg: "Wie heeft er lolbroek op dit briefje geschreven?"
Waar komen de aanhalingstekens?
A
Hier hoeven geen aanhalingstekens bij
B
Om het woord 'briefje'
C
Na het woord 'lolbroek'
D
Om het woord 'lolbroek'

Slide 25 - Quiz

Schrijf over. Zet leestekens waar dat moet.

Als het pijn doet geef je maar een gil

Slide 26 - Question ouverte

Schrijf over. Zet leestekens waar dat moet.
Bobbie wil je die bak met pennen potloden en stiften aangeven

Slide 27 - Question ouverte

Schrijf over. Zet leestekens waar dat moet.

Ik blijf vandaag thuis omdat ik ziek ben

Slide 28 - Question ouverte

‘Sara zei:‘ Ik heb een super vakantie gehad.
A
Goed
B
Fout

Slide 29 - Quiz

Fernando vroeg: ‘Wil je de suiker aangeven?’
A
Goed
B
Fout

Slide 30 - Quiz

Marly zei tegen Waldo: ‘Ik kan je niet vinden.’
A
Goed
B
Fout

Slide 31 - Quiz

Thomas zei ‘Daar heb ik geen zin in.’
A
Goed
B
Fout

Slide 32 - Quiz

De jongen riep: ‘Maurice, wacht even!’
A
Goed
B
Fout

Slide 33 - Quiz

De juf zei: Jullie hebben goed gewerkt.
Schrijf de zin met leestekens. (Gebruik ")

Slide 34 - Question ouverte

Willen jullie even hier komen vroeg de meester.
Schrijf de zin met leestekens.

Slide 35 - Question ouverte

Vroeger zat ik daar op voetbal zei de scheidsrechter.
Schrijf de zin met leestekens.

Slide 36 - Question ouverte

Straks krijgen jullie een ijsje zei papa.
Schrijf de zin met leestekens.

Slide 37 - Question ouverte

De geschiedenisles over egypte gaat zo beginnen vertelde de juf.
Schrijf de zin met leestekens.

Slide 38 - Question ouverte

Mijn moeder vraagt wil je ook je eigen lunchpakket meenemen
Schrijf de zin met leestekens.

Slide 39 - Question ouverte

Mijn vader roept op de achtergrond vergeet je goede humeur niet
Schrijf de zin met leestekens.

Slide 40 - Question ouverte

Indien je geen zin hebt om mee te gaan moet je het natuurlijk eerlijk zeggen

Schrijf de zin met leestekens.

Slide 41 - Question ouverte

GELEERD

- je kunt hoofdletters, punten, uitroeptekens en vraagtekens gebruiken
- je kunt hoofdletters, dubbele punten en aanhalingstekens in citaten gebruiken
- je kunt komma's gebruiken
LEESTEKENS GOED GEBRUIKEN

Slide 42 - Diapositive

Wat vond je van de les?
A
B
C
D

Slide 43 - Quiz

Dat was het weer voor deze week.
Hieronder kun je schrijven als je een boodschap achter wilt laten.

Slide 44 - Question ouverte