Verbe avoir

Avoir = hebben
j'ai = ik heb
tu as = jij hebt
il a = hij heeft
elle a = zij heeft
nous avons = wij hebben
vous avez = jullie hebben, u heeft
ils/elles ont = zij hebben
1 / 15
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 15 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Avoir = hebben
j'ai = ik heb
tu as = jij hebt
il a = hij heeft
elle a = zij heeft
nous avons = wij hebben
vous avez = jullie hebben, u heeft
ils/elles ont = zij hebben

Slide 1 - Diapositive

Elle ... un lapin.
A
as
B
a

Slide 2 - Quiz

J' ... treize ans.
A
ai
B
ont

Slide 3 - Quiz

Nous ... un jardin.
A
avons
B
avez

Slide 4 - Quiz

Martien et Erica ... un château.
A
ont
B
a

Slide 5 - Quiz

Vous ... les maths?

Slide 6 - Question ouverte

Tu ... une grande maison?

Slide 7 - Question ouverte

Non, j' ... une petite maison.

Slide 8 - Question ouverte

Léa ... deux chiens.

Slide 9 - Question ouverte

il y a
A
het is / dat is
B
er is / er zijn

Slide 10 - Quiz

Vertaal: Wij hebben een zus.

Slide 11 - Question ouverte

Vertaal: Jij hebt een tuin.

Slide 12 - Question ouverte

Schrijf nu zelf een Franse zin met het werkwoord avoir.

Slide 13 - Question ouverte

Wordwall
Op de volgende dia staat een link naar een spelletje op Wordwall. Doe het spelletje een keer!
  • Matching pairs: Verbe avoir

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Lien