Werkwoorden in samengestelde zinnen

Grammatica woordsoorten
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Grammatica woordsoorten

Slide 1 - Diapositive

Lesdoelen
Je kunt/weet:
- zelfstandige werkwoorden, hulpwerkwoorden en koppelwerkwoorden herkennen in samengestelde zinnen. 

Slide 2 - Diapositive

Werkwoorden benoemen in samengestelde zinnen
Er zijn drie soorten werkwoorden: hulpwerkwoorden, zelfstandige werkwoorden en koppelwerkwoorden.

Sommige mensen vinden het lastig om deze werkwoorden te benoemen als er sprake is van een samengestelde zin.

Slide 3 - Diapositive

Voorbeeld
Enkelvoudige zin:
Ik ben gister verkouden geworden. 

ben = 
geworden = 

Noteer op je wisbordje!

Slide 4 - Diapositive

Voorbeeld 
Enkelvoudige zin:
Vanmorgen heeft er een vrachtwagen naar mij getoeterd.

heeft = 
getoeterd = 

Noteer op je wisbordje!

Slide 5 - Diapositive

Samengestelde zin
In een samengestelde zin staan meerdere persoonsvormen. Elke zin heeft zijn eigen gezegde. 

Hoe kun je de persoonsvorm in een samengestelde zin vinden? Noteer op je wisbordje. 

Slide 6 - Diapositive

Hoe gaan we te werk?
Als er sprake is van een samengestelde zin, maken we er enkelvoudige zinnen van. Dit doen we door de zin(nen):
  • in een andere tijd te zetten. 
  • woorden die van tijd veranderen -> persoonsvormen
  • vervolgens verdelen we de samengestelde zin in enkelvoudige zinnen.

Slide 7 - Diapositive

En dan?
Als het belangrijkste werkwoord een vorm is, van zijn, worden, schijnen, blijven, blijken, lijken is het belangrijkste werkwoord een koppelwerkwoord. Let op: Het moet iets zeggen over wat iemand IS of WORDT!

In alle andere gevallen is het belangrijkste werkwoord een zelfstandig werkwoord. Let op: Het moet iets zeggen over wat iemand DOET!

Slide 8 - Diapositive

Drie stappen 
Als scholieren blijven klagen over hun loon bij deze supermarkt, zal de directie de lonen moeten verhogen, zodat de winkel weer een aantrekkelijke werkgever wordt.

Slide 9 - Diapositive

Stap 1: verdeel in enkelvoudige zinnen
De enkelvoudige zinnen:
Als scholieren blijven klagen over hun loon bij deze supermarkt (1)
zal de directie de lonen moeten verhogen (2)
zodat de winkel weer een aantrekkelijke werkgever wordt (3)

Slide 10 - Diapositive

Stap 2: stel het gezegde vast
zin 1: wg = blijven klagen
zin 2: wg = zal moeten verhogen
zin 3: ng = wordt [een aantrekkelijke werkgever]

Slide 11 - Diapositive

Stap 3: benoem werkwoorden
zin 1: wg met twee werkwoorden → blijven = ..., klagen = ...
zin 2: wg met drie werkwoorden → zal = ..., moeten = ..., verhogen = ...
zin 3: ng met één werkwoord → wordt = ...

Slide 12 - Diapositive


Als Sneeuwwitje niet van de giftige appel had gegeten, dan was ze nooit zo ziek geworden.
A
Hulpwerkwoord
B
Zelfstandig werkwoord
C
Koppelwerkwoord

Slide 13 - Quiz


Als Sneeuwwitje niet van de giftige appel had gegeten, dan was ze nooit zo ziek geworden.
A
Hulpwerkwoord
B
Zelfstandig werkwoord
C
Koppelwerkwoord

Slide 14 - Quiz


Als Sneeuwwitje niet van de giftige appel had gegeten, dan was ze nooit zo ziek geworden.
A
Hulpwerkwoord
B
Zelfstandig werkwoord
C
Koppelwerkwoord

Slide 15 - Quiz


Als Sneeuwwitje niet van de giftige appel had gegeten, dan was ze nooit zo ziek geworden.
A
Hulpwerkwoord
B
Zelfstandig werkwoord
C
Koppelwerkwoord

Slide 16 - Quiz


Terwijl hij uit het raam keek, zag hij dat zijn collega aangereden werd. 
A
Hulpwerkwoord
B
Zelfstandig werkwoord
C
Koppelwerkwoord

Slide 17 - Quiz


Terwijl hij uit het raam keek, zag hij dat zijn collega aangereden werd. 
A
Hulpwerkwoord
B
Zelfstandig werkwoord
C
Koppelwerkwoord

Slide 18 - Quiz


Terwijl hij uit het raam keek, zag hij dat zijn collega aangereden werd. 
A
Hulpwerkwoord
B
Zelfstandig werkwoord
C
Koppelwerkwoord

Slide 19 - Quiz


Terwijl hij uit het raam keek, zag hij dat zijn collega aangereden werd
A
Hulpwerkwoord
B
Zelfstandig werkwoord
C
Koppelwerkwoord

Slide 20 - Quiz

Wat moet je tot nu toe kunnen:
zn, blw, olw, bn, zww, hww, kww, aanw.vnw, vr.vnw, pers.vnw, bez.vnw, vz, bw, bep.hoofdtelw, onbep.hoofdtelw, bep.rangtelw, onbep.rangtelw.

Zinnen in enkelvoudige zinnen verdelen.




Slide 21 - Diapositive

Oefening
Kies uit: zn – bn – bw – zww – hww – kww – ns.vgw en os.vgw.


1. De naam ‘april’ komt van het Latijnse woord aperire, dat openen betekent. 2. Waarschijnlijk refereert het aan de groei van de vele planten en bloemen in de lente. 

Slide 22 - Diapositive