Herhaling lesbrief Jong en Oud, Europa en Verdienen en Uitgeven
Herhaling Lesbrieven
Jong en Oud, Europa & Verdienen en Uitgeven
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4,5
Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Herhaling Lesbrieven
Jong en Oud, Europa & Verdienen en Uitgeven
Slide 1 - Diapositive
Van welk beginsel spreken we hieronder?
'De sterkste schouders dragen de zwaarste lasten'.
Slide 2 - Question ouverte
Twee beweringen: (1) Loonheffing bestaat uit loonbelasting en sociale premies. (2) Loonheffing is een voorschot op de inkomensheffing.
A
Beide zijn goed
B
(1) is goed en (2) is fout
C
(1) is fout en (2) is goed
D
Beide zijn fout
Slide 3 - Quiz
Twee beweringen: (1) Progressief wil zeggen: hoe hoger het belastbaar inkomen, hoe hoger het bedrag aan inkomensheffing. (2) Door een progressief belastingstelsel wordt de verhouding hoog/laag inkomen kleiner.
A
Beide zijn goed
B
(1) is goed en (2) is fout
C
(1) is fout en (2) is goed
D
Beide zijn fout
Slide 4 - Quiz
Het kabinet heeft besloten de vakantietoeslag voor ambtenaren te verhogen van 7,5% naar 7,75%.
Welk gevolg heeft deze maatregel voor de inkomensverdeling tussen de ambtenaren?
A
De maatregel werkt nivellerend
B
De maatregel werkt denivellerend
C
De maatregel heeft geen invloed op de inkomensverdeling van de ambtenaren.
Slide 5 - Quiz
Het nationaal inkomen van Nederland kan gemeten worden door: (1) alle primaire jaarinkomens van personen op te tellen. (2) de toegevoegde waarde van de bedrijven en overheid in een jaar op te tellen.
A
Beide zijn goed
B
(1) is goed en (2) is fout
C
(1) is fout en (2) is goed
D
Beide zijn fout
Slide 6 - Quiz
Twee beweringen over ruilen over de tijd: (1) Zowel bij het omslag- als kapitaaldekkingsstelsel wordt er geruild over de tijd. (2) Bij het kapitaaldekkingsstelsel leg je als het ware premie in voor jezelf.
A
Beide zijn goed
B
(1) is goed en (2) is fout
C
(1) is fout en (2) is goed
D
Beide zijn fout
Slide 7 - Quiz
Als de prijzen stijgen...
A
daalt de nominale waarde van het geld, maar blijft de reële waarde gelijk.
B
daalt de reële waarde van het geld, maar blijft de nominale waarde gelijk.
C
dalen zowel de nominale waarde als de reële waarde van het geld.
D
blijven zowel de nominale waarde als de reële waarde van het geld gelijk
Slide 8 - Quiz
De loonkosten per uur veranderen in 2009 met 2,3% t.o.v. 2008. De arbeidsproductiviteit per uur verandert in 2009 met -1.9% t.o.v. 2008.
Bereken de procentuele verandering van de loonkosten per product in 2009.
A
+0,4%
B
+1,1%
C
+2,3%
D
+4,3%
Slide 9 - Quiz
Volgens het stabiliteits- en groeipact mag de staatsschuld maximaal ...(1)... van het bbp zijn en het overheidstekort maximaal ...(2)... van het bbp zijn.
A
(1) 80%, (2) 5%
B
(1) 70%, (2) 4%
C
(1) 50%, (2) 4%
D
(1) 60%, (2) 3%
Slide 10 - Quiz
Als de overheid bij laagconjunctuur anticyclisch begrotingsbeleid wil voeren, moet zij ...
A
de belastingen verlagen of de overheidsbestedingen verlagen.
B
de belastingen verlagen of de overheidsbestedingen verhogen.
C
de belastingen verhogen of de overheidsbestedingen verlagen.
D
de belastingen verhogen of de overheidsbestedingen verhogen.
Slide 11 - Quiz
Wanneer men met 300.000 Chileense Peso's naar de bank gaat, ontvangt men daarvoor € 440,00.
Bereken de koers van de euro uitgedrukt in de Chileense Peso
A
€ 1 = 0,00146
B
€ 1 = 52,84
C
€ 1 = 318,42
D
€ 1 = 681,82
Slide 12 - Quiz
Een renteverlaging heeft zowel gevolgen voor de wisselkoers als voor de binnenlandse bestedingen, namelijk
A
de wisselkoers stijgt, de bestedingen stijgen.
B
de wisselkoers stijgt, de bestedingen dalen.
C
de wisselkoers daalt, de bestedingen stijgen
D
de wisselkoers daalt, de bestedingen dalen
Slide 13 - Quiz
Twee beweringen: (1) Doordat veel Nederlandse bedrijven in Indonesië investeren, daalt het saldo van de Nederlandse kapitaalrekening. (2) Doordat veel Nederlanders Japanse auto's kopen, neemt het saldo van de lopende rekening van de Nederlandse betalingsbalans af.
A
Beide zijn goed
B
(1) is goed en (2) is fout
C
(1) is fout en (2) is goed
D
Beide zijn fout
Slide 14 - Quiz
In welk jaar daalden de loonkosten per product in dit land?
A
2006
B
2007
C
2008
D
2009
Slide 15 - Quiz
Zet de volgende vijf verschijnselen in de juiste volgorde. 1. Er wordt minder geleend en meer gespaard. 2. De bestedingen in Nederland dalen. 3. De rente in Nederland stijgt. 4. De werkgelegenheid daalt. 5. De productie daalt.
A
3-1-2-5-4
B
3-1-5-2-4
C
3-2-1-5-4
D
3-2-5-1-4
Slide 16 - Quiz
Wanneer de Amerikaanse dollar in koers stijgt tegenover de euro, kan dat in Nederland leiden tot ...
A
minder werkgelegenheid en lagere inflatie
B
minder werkgelegenheid en hogere inflatie
C
meer werkgelegenheid en lagere inflatie
D
meer werkgelegenheid en hogere inflatie
Slide 17 - Quiz
Van een machinefabriek weten we het volgende: - Aantal geproduceerde en verkochte machines = 220 - De verkoopprijs per machine = € 85.000 - De totale kosten van grondstoffen = € 8.500.000 - De loonkosten van het bedrijf = € 9.200.000 De toegevoegde waarde van dit bedrijf was € ........
A
700.000
B
1.000.000
C
4.800.000
D
10.200.000
Slide 18 - Quiz
Bij een ...(1)... arbeidsmarkt, dat wil zeggen dat het aanbod van arbeid ...(2)... is dan de vraag, zullen de lonen waarschijnlijk harder stijgen dan gewoonlijk.
A
(1) krappe, (2) groter
B
(1) krappe, (2) kleiner
C
(1) ruime, (2) groter
D
(1) ruime, (2) kleiner
Slide 19 - Quiz
Bij de berekening van het bbp wordt... (1) rekening gehouden met negatieve externe effecten. (2) rekening gehouden met vrijwilligerswerk
A
Beide zijn goed
B
(1) is goed en (2) is fout
C
(1) is fout en (2) is goed
D
Beide zijn fout
Slide 20 - Quiz
De FED gaat extra geld in omloop brengen, omdat de VS in een situatie van laagconjunctuur zit. Twee beweringen: (1) De toename van geld bij het publiek leidt op korte termijn tot hogere productie. (2) De toename van geld bij het publiek leidt op korte termijn tot hogere prijzen.