De woordsoort van wat

Grammatica
De woordsoort van wat
1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Grammatica
De woordsoort van wat

Slide 1 - Diapositive

Wat gaan we doen
  1. uitleg over de woordsoort wat m.b.v. Lessonup
  2. opdrachten maken via het digitale boek

Slide 2 - Diapositive

Doel van de les
Je kent de woordsoorten en je kunt deze uit de zin halen: 
vragend vnw - onbepaald vnw - betrekkelijk vnw - betrekkelijk vnw m.i.a. - (on)bepaald telwoord

Je weet tot welke woordsoort wat kan behoren.


Slide 3 - Diapositive

Wat 
Wat is 'wat' voor woordsoort in de zin 'Vertel ons eens wat over wat je met die wat hebt schoongemaakt?'

Slide 4 - Diapositive

Wat is 'wat' voor woordsoort in de zin 'Vertel ons eens wat over wat je met die wat hebt schoongemaakt?'
Vragend vnw
onbepaald
vnw
betrekkelijk vnw m.i.a.
zelfstandig nw

Slide 5 - Question de remorquage

De woordsoort van wat
In de voorgaande lessen heb je gezien dat dezelfde woorden tot dezelfde woordsoort kunnen behoren. Dat is ook zo bij het woord wat.

Slide 6 - Diapositive

Wat als vragend vnw
Wat hebben je in de vakantie gedaan, Erik?
(begin van een vraag)

Frida kan niet bedenken wat de beste manier is om een backflip te leren.
(begin van een zin die van een vraag gemaakt is)

Let op: wat is geen vragend vnw als dit terugwijst naar een eerder genoemd woord.

Slide 7 - Diapositive

Wat als betrekkelijk vnw
Tegenwoordig kun je bijna alles wat je niet weet, op internet vinden
(wat verwijst terug naar het onbepaald vnw alles)

Het leukste wat hij te vertellen had, wist ik al.
(wat verwijst terug naar het leukste (overtreffende trap))

Mijn buren zijn 60 jaar getrouwd, wat nu helaas niet groots gevierd kan worden.
(wat verwijst terug naar een hele zin)

In deze gevallen verwijst wat altijd terug naar iets wat eerder genoemd is. Dit noem je het ANTECEDENT.

Slide 8 - Diapositive

Wat als betrekkelijk vnw m.i.a.
Wat Kees je vandaag over mij verteld heeft, moet je niet geloven.

Er is hier sprake van een betrekkelijk vnw met ingesloten antecedent. Waar wat naar terugverwijst kun je niet uit de zin halen. In dit geval kun je checken of het een betrekkelijk vnw is door wat te vervangen door datgene wat.

Slide 9 - Diapositive

Wat als onbepaald vnw
Heb je nog wat (=iets) moois gekocht toen je op vakantie was?

Over lekker eten is wel vaker wat (=iets) te doen in de Griekse mythen.

Slide 10 - Diapositive

Wat als onbepaald hoofdtelwoord
Vraag Ellen even of ze wat melk voor ons heeft.
Wat geeft een hoeveelheid aan, maar niet precies hoeveel. In dit geval bedoel je een beetje.

Let op: Het is geen onbepaald voornaamwoord. Het is wel vaag, maar wat heeft hier niet te betekenis van iets. Een telwoord staat meestal voor een zelfstandig naamwoord. In dit geval is dat melk.

Slide 11 - Diapositive

Telwoorden
bepaald
onbepaald
hoofdtelwoord
precies aantal: 
acht, 2020, 1/8
onduidelijk aantal: 
veel/ vele, enkele, sommige, alle, wat
rangtelwoord
precieze plaats in de rij:
tweede, achtste


onduidelijke plaats in de rij:
laatste, middelste, zoveelste, hoeveelste

Slide 12 - Diapositive

Benoem het woord wat:

Wat de boer niet kent, dat eet hij niet.
A
vragend vnw
B
betrekkelijk vnw
C
betrekkelijk vnw m.i.a.
D
onbepaald vnw

Slide 13 - Quiz

Benoem het woord wat:

Heb je nog wat kleingeld in je portemonnee?
A
vragend vnw
B
onbepaald hoofdtelwoord
C
onbepaald vnw
D
betrekkelijk vnw

Slide 14 - Quiz

Benoem het woord wat:

Monica, heb jij wat over voor de Hartstichting?
A
betrekkelijk vnw
B
betrekkelijk vnw m.i.a.
C
onbepaald vnw
D
onbepaald hoofdtelwoord

Slide 15 - Quiz

Benoem het woord wat:

De regering zal wel weten wat de beste oplossing is voor de feestdagen.
A
vragend vnw
B
betrekkelijk vnw
C
betrekkelijk vnw m.i.a.
D
onbepaald vnw

Slide 16 - Quiz

Benoem het woord wat:

Dat is iets wat mij ook had kunnen overkomen.
A
onbepaald vnw
B
vragend vnw
C
betrekkelijk vnw
D
onbepaald hoofdtelwoord

Slide 17 - Quiz

Aan de slag
Je gaat nu zelf oefenen:
  1. Ga naar de website van Nieuw Nederlands.
  2. Ga naar de planning.
  3. Kies de opdrachten die horen bij de woordsoort van wat.

Slide 18 - Diapositive