BSR 07/01 1bka Grammatica woordsoorten

Lees de theorie op blz. 198.
Maak opdracht 1 en 2 op blz. 198.
Log alvast in op LessonUp.

Startopdracht:
GRAMMATICA
WOORDSOORTEN
timer
7:00
§1 Werkwoord
§3 Zelfstandig naamwoord
en lidwoord
§5 Bijvoeglijk naamwoord
§7 Voorzetsel
§9 Mixopdrachten




1 / 47
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 2

Cette leçon contient 47 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Lees de theorie op blz. 198.
Maak opdracht 1 en 2 op blz. 198.
Log alvast in op LessonUp.

Startopdracht:
GRAMMATICA
WOORDSOORTEN
timer
7:00
§1 Werkwoord
§3 Zelfstandig naamwoord
en lidwoord
§5 Bijvoeglijk naamwoord
§7 Voorzetsel
§9 Mixopdrachten




Slide 1 - Diapositive

  • Je kunt werkwoorden herkennen.
  • Je kunt inschatten op welk niveau van het keuzebord je gaat werken.
Lesdoelen

Slide 2 - Diapositive

In deze les gaan we:

  • Starten met een nieuw hoofdstuk (grammatica woordsoorten);
  • de uitleg behandelen van paragraaf 1 (en hierbij aantekeningen maken);
  • De opdrachten van paragraaf 1 maken.
  • Keuzebord.

Slide 3 - Diapositive

Alle paragrafen met WS voor de paragraaf behandelen we de komende tijd. De paragrafen met
 ZD behandelen we later dit jaar.

Slide 4 - Diapositive

Grammatica woordsoorten
Zinnen bestaan uit woorden. Die woorden kun je indelen in soorten. Je kunt van elk woord in een zin bepalen bij welke woordsoort het hoort. Zo ontdek je hoe een taal is opgebouwd.

Slide 5 - Diapositive

Een werkwoord
zegt wat iets of iemand doet wat iets of iemand overkomt: vallen, gamen, eten, hardlopen.

Sommige werkwoorden hebben een onduidelijke betekenis: kunnen, moeten, zijn, worden, zijn etc.
* Deze werkwoorden komen altijd samen met een ander werkwoord voor.

Slide 6 - Diapositive

Een werkwoord
herkennen
Je herkent een werkwoord aan twee zaken:

- Je kunt het doen of het kan je overkomen.
Je kunt het woord vervoegen:
ik wandel, jij wandelt, wij wandelen.

Slide 7 - Diapositive

De kat krabt de krullen van de trap.
Sleep de werkwoorden in het vakje.
Welke woorden zijn werkwoorden?
De kat
krabt
de 
krullen
van de
trap

Slide 8 - Question de remorquage

De koetsier van de postkoets poetst de postkoets met de potskoetspoetsdoek.
Sleep de werkwoorden in het vakje.
Welke woorden zijn werkwoorden?
De
koetsier
van de postkoets
poetst
de postkoets
met de postkoetspoetsdoek

Slide 9 - Question de remorquage

Als vliegen achter vliegen vliegen, vliegen vliegen vliegensvlug.
Sleep de werkwoorden in het vakje.
Welke woorden zijn werkwoorden?
Als
vliegen
achter
vliegen
vliegen
vliegen
vliegen
vliegensvlug

Slide 10 - Question de remorquage

Maak zelf een zin een waarin minimaal drie werkwoorden voorkomen.

Slide 11 - Question ouverte

Aan het werk
Optie A
Klassikaal
Optie B
Zelfstandig werken
Klaar? 
Werk verder aan je keuzebord!

Cursus 5 §1: Werkwoord 
(blz. 198-199).
Basisopdracht 5 t/m 10.
Kader: opdracht 3 t/m 8.
Cursus 5 §1: Werkwoord
(blz. 198-199).
Basis: opdracht 5 t/m 10.
Kader: opdracht 3 t/m 8.




timer
8:00

Slide 12 - Diapositive

  • Je kunt werkwoorden herkennen.
  • Je kunt inschatten op welk niveau van het keuzebord je gaat werken.
Lesdoelen

Slide 13 - Diapositive

Wat heb jij deze les gedaan om de leerdoelen te behalen?

Slide 14 - Question ouverte

Wat is een werkwoord?
Een werkwoord geeft aan:
A
mens, dier of ding
B
wat iets/iemand doet of wat iets/iemand kan overkomen
C
wanneer, hoe of waar iets gebeurt
D
dat iemand iets maakt

Slide 15 - Quiz

Sleep alle werkwoorden naar "Werkwoorden" en alles wat geen werkwoord is naar "Geen werkwoord".
Werkwoorden
Geen werkwoord
huis
rode
verhuizen
hebben
zijn
hond

Slide 16 - Question de remorquage

Hoe weet je of een werkwoord een werkwoord is?

Slide 17 - Question ouverte

Werkwoorden. Vul de ik - hij - wij vorm van het werkwoord in (tegenwoordige tijd)

Werkwoord: zijn

Slide 18 - Question ouverte

Lees de theorie op blz. 198.
Maak opdracht 1 en 2 op blz. 198.
Log alvast in op LessonUp

Startopdracht:
GRAMMATICA
WOORDSOORTEN
timer
3:00
§1 Werkwoord
§3 Zelfstandig naamwoord
en lidwoord
§5 Bijvoeglijk naamwoord
§7 Mixopdrachten
§9 Mixopdrachten




Slide 19 - Diapositive

  • Je weet het verschil tussen een lidwoord en een zelfstandig naamwoord.
  • Je kunt zelfstandig naamwoorden in een zin herkennen.
Lesdoelen

Slide 20 - Diapositive

In deze les gaan we:

  • Verder met grammatica woordsoorten;
  • de uitleg behandelen van paragraaf 3 (en hierbij aantekeningen maken);
  • De opdrachten van paragraaf 3 maken.
  • Keuzebord.

Slide 21 - Diapositive

Alle paragrafen met WS voor de paragraaf behandelen we de komende tijd. De paragrafen met
 ZD behandelen we later dit jaar.

Slide 22 - Diapositive

Een zelfstandig naamwoord
Je herkent een zelfstandig naamwoord (zn) aan drie dingen:
1. Je kunt een zn in het meervoud zetten (een fiets, twee fietsen).
2. Je kunt een zn verkleinen. 
(fiets - fietsje).
3. Je kunt er een lidwoord voor zetten (de fiets, een fiets). 

Slide 23 - Diapositive

Een zelfstandig naamwoord
Je herkent een zelfstandig naamwoord (zn) aan drie dingen:
1. Je kunt een zn in het meervoud zetten (een fiets, twee fietsen).
2. Je kunt een zn verkleinen. 
(fiets - fietsje).
3. Je kunt er een lidwoord voor zetten (de fiets, een fiets). 

Slide 24 - Diapositive

Wat zijn de zelfstandig naamwoorden in onderstaande zin?
Het dorp is afgezet omdat er een nieuwe
serie wordt opgenomen.

A
is
B
dorp
C
serie
D
opgenomen

Slide 25 - Quiz

Wat zijn de zelfstandig naamwoorden in onderstaande zin?
Voor de wedstrijd drinkt Daan nog snel een biertje.

Slide 26 - Question ouverte

Aan welke zaken kun je een zelfstandig naamwoord herkennen? Noem er twee.

Slide 27 - Question ouverte

Slide 28 - Vidéo

Uitlegfilmpje!

Slide 29 - Diapositive

Na de film gingen we nog naar McDonalds.
Benoem de woordsoort van 'de'.
sleep de juiste woordsoort naar het vak hiernaast
werkwoord
Zelfstandig naamwoord
Lidwoord

Slide 30 - Question de remorquage

Na de film gingen we nog naar McDonalds.
Benoem de woordsoort van 'McDonalds'.
sleep de juiste woordsoort naar het vak hiernaast
werkwoord
Zelfstandig naamwoord
Lidwoord

Slide 31 - Question de remorquage

Na de film gingen we nog naar McDonalds.
Benoem de woordsoort van 'McDonalds'.
sleep de juiste woordsoort naar het vak hiernaast
werkwoord
Zelfstandig naamwoord
Lidwoord

Slide 32 - Question de remorquage

Aan het werk
Optie A
Klassikaal
Optie B
Zelfstandig werken
Klaar? 
Werk verder aan je keuzebord!

Cursus 5 §3: Werkwoord 
(blz. 198-199).
Basisopdracht 3 t/m 8.
Kader: opdracht 5 t/m 10.
Cursus 5 §1: Werkwoord
(blz. 198-199).
Basis: opdracht 3 t/m 8.
Kader: opdracht 5 t/m 10.




Slide 33 - Diapositive

Bijvoeglijk naamwoord (bn)
Geeft extra info (details) over een zelfstandig naamwoord: de groene kat, het grote feest.
Zo herken je een bn:
  • Staat voor of achter het zn.
  • Heeft een korte vorm (groen) en een lange vorm (groene).
  • Trappen van vergelijking.

Slide 34 - Diapositive

Bijvoeglijk naamwoord (bn)
Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord (st. bn) geeft aan van welke stof iets gemaakt is. 

  • De zilveren ketting.
  • Een wollen trui.
  • Een houten bank.

Slide 35 - Diapositive

Wat zijn de bijvoeglijke naamwoorden in onderstaande zin?

Voorafgaand aan de moeilijke wedstrijd drinkt Leon nog snel een alcoholvrij biertje.

Slide 36 - Question ouverte

Wat zijn de bijvoeglijke naamwoorden in onderstaande zin?

Deze serie is goed en het onderwerp ervan is interessant.

Slide 37 - Question ouverte

Maak zelf een zin waarin een werkwoord, zelfstandig naamwoord, lidwoord en bijvoeglijk voorkomen.

Slide 38 - Question ouverte

Aan het werk
Optie A
Klassikaal
Optie B
Zelfstandig werken
Klaar? 
Werk verder aan je keuzebord!

Cursus 5 §1: Werkwoord 
(blz. 198-199).
Basisopdracht 3 t/m 8.
Kader: opdracht 5 t/m 10.
Cursus 5 §1: Werkwoord
(blz. 198-199).
Basis: opdracht 3 t/m 8.
Kader: opdracht 5 t/m 10.




Slide 39 - Diapositive

  • Je kunt werkwoorden herkennen.
  • Je weet het verschil tussen een werkwoord en een zelfstandig naamwoord.
  • Je kunt onderscheid maken tussen werkwoorden en zelfstandig naamwoorden.
Lesdoelen

Slide 40 - Diapositive

Werkwoord
Zelfstandig naamwoord
Lidwoord 
Bijvoeglijk naamwoord 

Slide 41 - Question de remorquage

Daarom geeft zijn vader, koning Laios, een herder opdracht de baby te doden.
Werkwoord
Zelfstandig naamwoord
Lidwoord 
Bijvoeglijk naamwoord 

Slide 42 - Question de remorquage

Maar die geeft de zuigeling aan een van zijn vrienden, die de baby vervolgens  afstaat aaneen kinderloos echtpaar.
Werkwoord
Zelfstandig naamwoord
Lidwoord 
Bijvoeglijk naamwoord 

Slide 43 - Question de remorquage

Eenmaal volwassen hoort Oedipus  van de voorspelling.
Werkwoord
Zelfstandig naamwoord
Lidwoord 
Bijvoeglijk naamwoord 

Slide 44 - Question de remorquage

Hij ontvlucht zijn ouderlijk huis.
Werkwoord
Zelfstandig naamwoord
Lidwoord 
Bijvoeglijk naamwoord 

Slide 45 - Question de remorquage

Op zijn zwerftocht krijgt hij ruzie met een voorname reiziger, die hem slaat met een houten stok.
Werkwoord
Zelfstandig naamwoord
Lidwoord 
Bijvoeglijk naamwoord 

Slide 46 - Question de remorquage

Wie heeft nog een vraag over wat we vandaag hebben behandeld?

Slide 47 - Diapositive