unité 4: grammaire 1 (aller)

BONJOUR ET BIENVENUE
Bonjour
et 
bienvenue!!
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

BONJOUR ET BIENVENUE
Bonjour
et 
bienvenue!!

Slide 1 - Diapositive

la tâche de début
Overleg in tweetallen.
Traduisez: Vertaal (F-N & N-F)

  • La salle de bains
  • L'ascenseur/l'escalier
  • het strand
  • de auto
  • de kamer

Tip: Kijk op blz 141 in je boek
timer
1:30

Slide 2 - Diapositive

Aujourd'hui

Programme:
  • La tâche de début 
  • Grammaire 1: le verbe aller
  • Au travail
  • Nabespreken/nakijken

Slide 3 - Diapositive

Prenez votre chromebook
Log in sur lessonup avec votre propre nom.

Slide 4 - Diapositive

aller = gaan
het onregelmatige ww aller

Slide 5 - Diapositive

ALLER - GAAN

Slide 6 - Diapositive

Het werkwoord "aller" aller = gaan. Net als être (zijn) en avoir (hebben) is aller een onregelmatig werkwoord
Aller
Gaan 
Je vais
Ik ga
Tu vas
Jij gaat
Il / elle  va
Hij / zij gaat
on va
wij gaan/ men gaat
nous allons
wij gaan
vous allez
jullie gaan / u gaat
Ils / Elles vont
zij gaan

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Vidéo

Aller
Gaan 
Je 
Ik ga
Tu 
Jij gaat
Il / elle  
Hij / zij ga
on 
wij gaan
nous 
wij gaan
vous 
jullie gaan / u gaat
Ils / Elles 
zij gaan
Verbe "Aller" 
vas
va
vont
allons
vais
allez
va

Slide 9 - Question de remorquage

Nous ___ (aller)
A
allez
B
va
C
allons
D
vas

Slide 10 - Quiz

Vous.........souvent en France?
A
allez
B
vont
C
allons
D
va

Slide 11 - Quiz

Je ........ à la bibliothéque.

Slide 12 - Question ouverte

Vertaal
Hij gaat naar school

Slide 13 - Question ouverte

Combinez les phrases avec la correcte traduction
Combineer de juiste vertaling.
wij gaan tv kijken
Hij gaat lopend
Ga je naar de bioscoop?
Ik ga met de trein naar Parijs.
Zij gaan vaak naar het strand
Je vais à Paris en train
Il va à pied
nous allons regarder la télé
Ils vont souvent à la plage
Tu vas au cinéma?

Slide 14 - Question de remorquage

Vertaal:
Les enfants vont à la plage.

Slide 15 - Question ouverte

Nu kun je het werkwoord 'aller' herkennen en toepassen.
Aller
Gaan 
Je vais
Ik ga
Tu vas
Jij gaat
Il / elle  va
Hij / zij gaat
on va
wij gaan/ men gaat
nous allons
wij gaan
vous allez
jullie gaan / u gaat
Ils / Elles vont
zij gaan
Nu kun je het werkwoord 'aller' herkennen en toepassen.

Herhaling:
Hoe zat het ook alweer met de regelmatige werkwoorden op -ER en de werkwoorden Être & Avoir?

Slide 16 - Diapositive

les verbes
ik zoek
je cherche
je parle
je suis
je préfère
j'aime
ik houd van
ik praat
ik ben
ik heb liever

Slide 17 - Question de remorquage

Ik woon in Alkmaar
A
Je habite à Alkmaar
B
J'habite à Alkmaar
C
Tu habites à Alkmaar
D
J'habites à Alkmaar

Slide 18 - Quiz

Tu _____mon meilleur ami.
A
es
B
suis
C
est
D
as

Slide 19 - Quiz

Au travail !
Wat?
exercices 8B, C, D & E
à la page 124/125
Met wie en hoe?
- Eerste 5 minuten zijn in zs.
- Na 5 minuten mag je overleggen/samenwerken
Na 15 minuten gaan we klassikaal nakijken.
Tijd?

Tip:
Kijk op pagina 
133/134
Klaar? 
- Leren apprendre
 1 t/m 3 van unité 4
à la page 141/142.
timer
5:00

Slide 20 - Diapositive

Klassikaal nakijken/bespreken
Exercices 8B & 8C

Pak een andere kleur pen om mee na te kijken.

Slide 21 - Diapositive