NN1 grammatica: Woordsoorten

1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo, mavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive


Ik zit klaar voor de les:

  • Mijn spullen liggen op tafel (boek, pen, papier, laptop).
  • Mijn telefoon en oortjes zitten in mijn tas.
  • Mijn jas hangt aan de kapstok.
  • Ik heb geen pet of capuchon op.
  • Ik heb geen eten of drinken meer bij mij.

Slide 2 - Diapositive


Deze les:

  • terugblik
  • Instructie
  • aan de slag met LessonUp
  • zelfstandig aan de slag

Slide 3 - Diapositive


Terugblik:


Vorige les hebben we het gehad over Hoofdletters en interpunctie.

Slide 4 - Diapositive

Met of zonder hoofdletter?
A
December
B
december

Slide 5 - Quiz

Welk woord schrijf je met een hoofdletter?
A
paasei
B
limonade
C
groot goylant
D
westen

Slide 6 - Quiz

Je schrijft:
Kerstmis en kerstbal
A
juist
B
onjuist

Slide 7 - Quiz

NN1 Grammatica 
woordsoorten

Slide 8 - Diapositive

Welke woordsoorten ken je?

Slide 9 - Carte mentale


Lesdoel:


  1. Ik ken de woordsoorten: werkwoord, lidwoord en zelfstandig naamwoord.
  2. Ik kan deze woordsoorten benoemen in zinnen.

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Vidéo


De woorden van een zin kun je indelen in woordsoorten
Een van de woordsoorten is het werkwoord (ww). 
Een werkwoord zegt wat iets of iemand doet of wat er gebeurt. 
In een zin staat ten minste één werkwoord. Er zijn ook zinnen met meer werkwoorden:

  • winnen: De hoogspringer wint de gouden plak.
  • drinken: Ik dronk vanmorgen voor het eerst een kop koffie.
  • maken: Mischa heeft een vogelhuisje gemaakt.
  • lachen: Ik moest lachen om de grappen van mijn vriend.

Er zijn ook werkwoorden met een onduidelijke betekenis, zoals hebben, zullen, kunnen, worden of zijn.

Zo herken je een werkwoord: 
Een werkwoord kun je vervoegen. 
Je geeft het dan verschillende werkwoordsvormen:
  • winnen: win, wint, winnen, gewonnen.
  • maken: maak, maakt, maken, gemaakt.

Slide 12 - Diapositive

Welke werkwoord(-en) staat/staan in deze zin:

Bianca kocht een leren jasje in het kleine winkeltje op de hoek.

Slide 13 - Question ouverte

Welke werkwoord(-en) staat/staan in deze zin:

Karin, heb jij rozen gegeven aan je vriendje?

Slide 14 - Question ouverte

Instructie video over woordsoorten:

https://player.vimeo.com/video/273694835

Slide 15 - Diapositive

Lidwoord en zelfstandig naamwoord
De woorden van een zin kun je indelen in woordsoorten. Deze zin bestaat bijvoorbeeld uit drie woordsoorten:
De kaarsjes branden 
  • het lidwoord de, 
  • het zelfstandig naamwoord kaarsjes 
  • en het werkwoord branden.

Er bestaan drie lidwoorden (lw): de, het, een.
Een lidwoord hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord: de olifant, het journaal, een slaapfeestje.

Tussen het lidwoord en het zelfstandig naamwoord kán een ander woord staan: de oude woning, het heerlijke gerecht, een leuk nummer.

Een zelfstandig naamwoord (zn) is een woord voor een mens, dier, plant of ding.
Bijvoorbeeld: verslaggever, goudvis, roos, feeststemming.
  • Een zelfstandig naamwoord heeft meestal een enkelvoud en een meervoud (het feest – de feesten).
  • Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken (het feest – het feestje).
  • Je kunt er meestal een lidwoord voor zetten (het feest, een feest, de feesten).
  • Een naam is ook een zelfstandig naamwoord: Wilma, Karim, Nickelodeon, Fivelcollege, Sneek, IJssel.

Slide 16 - Diapositive

Uitdelen instructieblad

Slide 17 - Diapositive

Wat is het woord in hoofdletters?

Karin, heb jij ROZEN gegeven aan je vriendje?
A
ww
B
lw
C
zn

Slide 18 - Quiz

Wat is het woord in hoofdletters?

Karin, heb jij rozen GEGEVEN aan je vriendje?
A
ww
B
lw
C
zn

Slide 19 - Quiz

Wat is het woord in hoofdletters?

Tygo heeft kaas en ham op de BROODJES gedaan.
A
ww
B
lw
C
zn

Slide 20 - Quiz

Wat is het woord in hoofdletters?

Tygo heeft kaas en ham op DE broodjes gedaan.
A
ww
B
lw
C
zn
D
vz

Slide 21 - Quiz

Opdracht maak het werkblad woordsoorten
Onderstreep met verschillende kleuren:
lw (lidwoord)
zn (zelfstandig naamwoord)
ww (werkwoorden)

(Dus bijvoorbeeld alle lidwoorden onderstreep je met blauw)

timer
15:00

Slide 22 - Diapositive


Evaluatie:
  1. Wat was het lesdoel?
  2. Hoe ging het vandaag?
  3. Wat ga je de volgende les anders doen?

Slide 23 - Diapositive

Huiswerk:

maken werkblad over woordsoorten

Slide 24 - Diapositive

Slide 25 - Diapositive