STR24EA-B

Wat gaan we doen?

4 februari
- Woorden H4 blz. 1 + 2 herhalen, 3 + 4 uitleggen
- De voltooide tijd - werkwoorden blz. 108 herhalen
- Voorzetsels (kopie)
- tekst blz. 118/ 119 bespreken
- Werken met de werkwijzer


dinsdag toets H4 Shareif, Qayoum?




















1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2MBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 28 diapositives, avec diapositives de texte et 3 vidéos.

Éléments de cette leçon

Wat gaan we doen?

4 februari
- Woorden H4 blz. 1 + 2 herhalen, 3 + 4 uitleggen
- De voltooide tijd - werkwoorden blz. 108 herhalen
- Voorzetsels (kopie)
- tekst blz. 118/ 119 bespreken
- Werken met de werkwijzer


dinsdag toets H4 Shareif, Qayoum?




















Slide 1 - Diapositive

De voltooide tijd

Ik woon in Nederland.
Ik heb in Nederland gewoond.

Ze trouwt in Duitsland. 
Ze is in Duitsland getrouwd.

Slide 2 - Diapositive

timer
2:00

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Vidéo

Ik ga met de fiets naar school.
Ik woon dichtbij.
en, of, maar, want
toen, als, dat, omdat, ...
Ik ga met de fiets naar school, 
want ik woon dichtbij.
Ik ga met de fiets naar school, 
omdat ik dichtbij woon.

Slide 5 - Diapositive

Groep 1
1.  Aaron
2. Sheyma
3. Solomon
4. Robel
5. Fatima
6. Iman
7. Enas
8. Bayan
9. Imad

Groep 2
1. Shamsullah
2. Gufran
3. Mohammed
4. Qayoum
5. Shareif
6. Nigisti
7. Salim
8. Mahmod

Slide 6 - Diapositive

Bingo!
Schrijf 9 woorden op je bingokaart


helaas
interessant
jammer genoeg
de gewonde
gezellig
het gezeur
het goed maken
dat hangt ervan af





de ervaring
de film
de firma
flauw
de folder
de foto
de fout
het gaat om
Geachte




Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Vidéo

Slide 9 - Vidéo

De trappen van vergelijking


Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

Samengestelde werkwoorden

opbellen
Ik bel je vanavond op.
Ik heb je gisteren opgebeld.

aanbieden/ doorgaan/ meenemen/ kwijtraken/ openmaken/ terugkomen/ ophalen/ neerzetten/ opbellen/ schoonmaken/ opruimen/ weggooien

Slide 14 - Diapositive

Samengestelde werkwoorden

Vul in. Kies uit:
Weggooien – kwijtraken – meenemen – opruimen – ophalen

1. Ik ………………………..mijn papieren nooit …………………. Ik doe altijd alles in een mapje.
2. Hij ………………………altijd zijn spullen netjes ……………………
3. …………………..je een kopje koffie voor me …………………………….?
4. Ik …………………………….vanmiddag een pakketje ………………….
5. Ze ………………………….de oude kranten ……………………………..



Slide 15 - Diapositive

De ervaring
de film
de firma
flauw
de folder
de foto
de fout
het gaat om




dat hangt ervan af
helaas
interessant
jammer genoeg
Geachte
de gewonde
gezellig
het gezeur
het goed maken

Slide 16 - Diapositive

de ervaring t/m jammer genoeg

Slide 17 - Diapositive

Als 
- Als maakt 2 zinnen aan elkaar
- Als betekent "wanneer"
- Na "als" komt het werkwoord achteraan in de zin.

Wanneer ga je naar huis?
Wanneer koop je een nieuwe mobiel?

Doe de opdracht met de kaartjes.

Slide 18 - Diapositive

Tekst
timer
10:00

Slide 19 - Diapositive

dichtbij 
(hier)
verder weg (daar)
het boek
dit boek
dat boek
de boeken
deze boeken
die boeken
de tafel
deze tafel
die tafel
de tafels
deze tafels
die tafels

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Diapositive

Slide 22 - Diapositive

Kees
Ik ben Kees en ik ben in Rotterdam geboren.
Elke dag sta ik om zes uur op.
Ik werk als conducteur in de trein. 
Dat werk doe ik al heel lang. 
In de trein vind ik het erg gezellig, want de mensen zijn er erg vriendelijk.
Ik vind reizen ook erg leuk. Daarom ga ik in de zomer graag op vakantie naar Frankrijk.


Slide 23 - Diapositive

Ik vind ...moeilijk.
Ik vind ... aardig.
Ik vind ...ver.
Ik vind ... duur.
Ik vind ...grappig.
Ik vind ... goedkoop.
Ik vind ... lekker.
Ik vind ... lief.
Ik vind ... gezellig.
ik vind ... gek.
ik vind ... spannend.

Slide 24 - Diapositive

Hoofdzin + hoofdzin  
Ik ga naar de winkel.        Ik koop een brood.
Ik ga naar de winkel  en   ik koop een brood.

Ik wil slapen.                 Het is pas 3 uur.
Ik wil slapen,   maar   het is pas 3 uur.

Wil je koffie?         Wil je thee?
Wil je koffie    of    wil je thee?

Hij heeft een bijbaantje.               Hij wil geld verdienen.
Hij heeft een bijbaantje   want   hij wil geld verdienen.

Slide 25 - Diapositive

Hoofdzin + bijzin 


Ik drink veel thee.                   Ik vind thee lekker.
Ik drink veel thee   omdat   ik thee lekker vind.

Bob blijft gezond.           Hij eet veel groente en fruit.
Bob blijft gezond   als   hij veel groente en fruit eet.

Slide 26 - Diapositive

Lezen

Slide 27 - Diapositive

Dictee

Slide 28 - Diapositive