Oefentoets Hoofdstuk Energie HAVO H4.nat1

Oefentoets Energie
Hoofdstuk Energie

Denk altijd aan significante cijfers en eenheden. Er wordt geen formuleblad gegeven, 
in BINAS T35 staan alle formules die je nodig hebt. Denk ook aan T28B voor eventuele stookwaarden.

1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
NatuurkundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactif et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Oefentoets Energie
Hoofdstuk Energie

Denk altijd aan significante cijfers en eenheden. Er wordt geen formuleblad gegeven, 
in BINAS T35 staan alle formules die je nodig hebt. Denk ook aan T28B voor eventuele stookwaarden.

Slide 1 - Diapositive

Opgave 1 - Energie
a.  Bereken de hoeveelheid kinetische energie van een auto met een massa van 2300 kg en een snelheid van 120 km/h.

b. Een sinaasappel met een massa van 0,350 kg ondervindt een wrijvingskracht van 300 mN terwijl het 2,34 m naar beneden valt. Bereken de warmte die hierbij ontstaat in mJ.

c. Gedurende de Apollo 15 missie liet David Scott onder andere een hamer van 950 g vallen op het maanoppervlak vanaf een hoogte van 1,42 m. Bereken de zwaarte-energie van de hamer. Gebruik BINAS T31.

Slide 2 - Diapositive

Opgave 1A - Antwoord
a.  Bereken de hoeveelheid kinetische energie van een auto met een massa van 2300 kg en een snelheid van 120 km/h.

Gegevens:


Berekening:

Ekin=21mv2=212300(33,3)2=1,28106 J
m=2300 kg        v=120 kmh1=33,3... ms1

Slide 3 - Diapositive

Opgave 1B - Antwoord
b.  Een sinaasappel met een massa van 0,350 kg ondervindt een wrijvingskracht van 300 mN terwijl het 2,34 m naar beneden valt. Bereken de warmte die hierbij ontstaat in mJ.

Gegevens:


Berekening:

Q=Fws=0,3002,34=702 mJ
m=0,350 kg        Fw=300 mN=0,300 N        h=2,34 m

Slide 4 - Diapositive

Opgave 1C - Antwoord
c.  Gedurende de Apollo 15 missie liet David Scott onder andere een hamer van 950 g vallen op het maanoppervlak vanaf een hoogte van 1,42 m. Bereken de zwaarte-energie van de hamer. Gebruik BINAS T31.

Gegevens:


Berekening:

Ez=mgh=0,9501,621,42=2,19 J
m=950 g=0,950 kg        h=1,42 m        gmaan=1,62 ms2

Slide 5 - Diapositive

Opgave 2 - Boogschieten
Een boogschutter pakt een pijl met een massa van 18 g om weg te schieten. Hij trekt de pijl 
74 cm naar achter. Als de pijl wordt losgelaten schiet deze weg met een snelheid van 69 m/s. De boog heeft een C van 324,3 N/m.

a.  Toon met een berekening aan dat de veerenergie in de gespannen boog voor het moment dat de pijl wordt losgelaten, 89 J bedraagt? Bereken hiervoor eerst de veerconstante van de boog. Je mag er bij deze vraag van uit gaan dat de veerconstante van de boog constant is. Gebruik hiervoor de volgende formule:


waarin: Eveer de veerenergie is, C de veerconstante, en u de uitwijking.




Eveer=21Cu2

Slide 6 - Diapositive

Opgave 2 - Boogschieten
Een boogschutter pakt een pijl met een massa van 15 g om vanaf ooghoogte (1,82 m) weg te schieten. Als de pijl wordt losgelaten schiet deze weg met een snelheid van 12,0 m/s. Verderop raakt de pijl het doel op een hoogte van 78,0 cm. Er is geen warmte "verloren gegaan", dus verwaarloosbaar.

a.  Stel de energiebehoudsvergelijking op van de situaties.
b.  Bereken met welke snelheid de pijl het doel raakt.
c.  Waarom is “verloren gegaan” natuurkundig gezien eigenlijk geen goede uitdrukking.



Slide 7 - Diapositive

Opgave 2A - Antwoord
a.  Stel de energiebehoudsvergelijking op van de situaties.
Etot,begin=Etot,eind
Ez, begin+Ekin, begin=Ez, eind+Ekin, eind+Q

Slide 8 - Diapositive

Opgave 2B - Antwoord
b. Bereken met welke snelheid de pijl het doel raakt.
Ez, begin+Ekin, begin=Ez, eind+Ekin, eind+Q
mghb+21mvb2=mghe+21mve2+Q
mpijl=15 g=15103 kg
vb=12,0 ms1
ve= ? ms1
hb=1,82 m
he=78,0 cm=0,780 m
Q=0 J
ghb+21vb2=ghe+21ve2
0
 /           /       /           /
2ghb+vb2=2ghe+ve2
ve2=2ghb+vb22ghe
ve=2ghb+vb22ghe
ve=29,811,82+12,0229,810,780
ve=12,8 ms1
Hier gaat het verder ⟶
2ghb+vb22ghe=ve2

Slide 9 - Diapositive

Opgave 2C - Antwoord
c.  Waarom is “verloren gegaan” natuurkundig gezien eigenlijk geen goede uitdrukking.

Omdat de Wet van behoud van Energie stelt dat er geen energie gemaakt of verloren gaat. Energie wordt alleen omgezet van de ene vorm in de andere vorm.



Slide 10 - Diapositive

Opgave 3 - 
In een pakhuis staan een aantal kisten opgeslagen (zie afbeelding hier rechtsonder).

a.  Welke kist heeft de grootste zwaarte-energie? Ga er hierbij
     vanuit dat de hoogte van elke verdieping hetzelfde is.  

b.  Hoeveel energie zou het kosten om de zwaarste kist van de
     onderste verdieping naar de bovenste verdieping te verhuizen?
     De hoogte tussen verdiepingen is 0,340 m.

Slide 11 - Diapositive

Opgave 3 - Pakhuis
In een pakhuis staan een aantal kisten opgeslagen (zie afbeelding hier rechtsonder).

a.  Welke kist heeft de grootste zwaarte-energie? Ga er hierbij
     vanuit dat de hoogte van elke verdieping hetzelfde is.  

b.  Hoeveel energie zou het kosten om de zwaarste kist van de
     onderste verdieping naar de bovenste verdieping te verhuizen?
     De hoogte tussen verdiepingen is 0,340 m.

Slide 12 - Diapositive

Opgave 3A - Antwoord
a.  Welke kist heeft de grootste zwaarte-energie? Ga er hierbij 
     vanuit dat de hoogte van elke verdieping hetzelfde is. 

De formule                        geeft aan dat de kist met de grootste 
zwaarte-energie dus kist B moet zijn, met 112 kg. Die staat op een
hoogte 3·h. Dus 

Maar kijk eens naar kist C. De zwaarte-energie daar op hoogte 2·h is:


Dus is de zwaarte-energie in kist C het grootst!



Ez=mgh
Ez=1129,813h=3,30103h
Ez=1729,812h=3,37103h

Slide 13 - Diapositive

Opgave 3B - Antwoord
b.  Hoeveel energie zou het kosten om de zwaarste kist van de 
     onderste verdieping naar de bovenste verdieping te verhuizen?

Twee verdiepingen is 0,680 m hoog, dus één verdieping is 0,340 m
hoog. De bovenste verdieping is dus 0,340 x 3 = 1,02 m hoog. De
zwaarte-energie is dus:
Ez=mgh=12009,811,02=1,20104 J

Slide 14 - Diapositive

Opgave 3 - Auto
Een auto met een benzinemotor met een rendement van 32% maakt een rit van 23 km in een half uur waarbij de motor een gemiddelde voorwaartse kracht levert van 450 N. 

a.  Bereken de arbeid die verricht is.
b.  Bereken het vermogen van de motor.
c.  Bereken de totale energie.
d.  Bereken de hoeveelheid benzine in liter die tijdens de rit verbruikt is.

Na de rit van 23 km rijdt de auto met constante snelheid verder. 
e.   Toon met het arbeid-energie theorema aan dat de totale arbeid nu W = o J is.

Slide 15 - Diapositive

Opgave 3A - Antwoord
a.  Bereken het vermogen van de motor.

_______________________________________________________________
Om het vermogen P uit te rekenen, moet zowel de kracht als de snelheid bekend zijn. De snelheid is uit te rekenen door:


En die snelheid is te gebruiken in de formule voor het vermogen:
v=ts=180023103=12,77... ms1
F=450 N
s=23103 m
t=0,5 h=0,53600=1800 s
η=32 %
P=Fv=45012,77...=5,8103 W

Slide 16 - Diapositive

Opgave 3B - Antwoord
b.  Bereken de arbeid die verricht is.

_______________________________________________________________



                                                                                                                                                                                           
F=450 N
s=23103 m
t=0,50 h=0,503600=1800 s
η=32 %
W=Fs=45023103=1,0107 J
De volgende formule moet toegepast worden:            

Slide 17 - Diapositive

Opgave 3C - Antwoord
c.  Bereken de totale energie.

_______________________________________________________________



                                                                                                                                                                                           
F=450 N
s=23103 m
t=0,50 h=0,503600=1800 s
η=32 %
η=EtotaalEnuttig100 %
Hierbij moet gebruik gemaakt worden van de formule van het rendement:
 100 %η=EtotaalEnuttig 100 %ηEtotaal=Enuttig
Waarom is W = Enuttig? Omdat de auto arbeid verricht onder invloed van kracht F over de afstand s. De energie die daarvoor nodig is, is de arbeid W.
 Etotaal=100 %ηEnuttig
 Etotaal=100 %ηW Etotaal=100 %32%1,0107=3,2107 J

Slide 18 - Diapositive

Opgave 3D - Antwoord
b.  Bereken de hoeveelheid benzine in liter die tijdens de rit verbruikt is.

_______________________________________________________________





In liters maakt dat:
Ech=rV, benzineV
rV, benzine=33109 Jm3
 9,8104 m3=9,8101 dm3=0,98 L
Ech=Etotaal
 V=rV, benzineEch=331093,2107=9,8104 m3

Slide 19 - Diapositive

Opgave 3E - Antwoord
e.  Toon met het arbeid-energie theorema aan dat de totale arbeid nu W = o J is.
Het arbeid-energie theorema is weergegeven met de volgende formule:


Wat dit in feite zegt is; Het verschil in kinetische energie van een voorwerp is de totale arbeid die alle krachten op het voorwerp verrichten.  De auto rijdt met constante snelheid. Wanneer er een constante snelheid is, heeft Ekin, begin dezelfde waarde als Ekin, eind en dus:

De totale arbeid is dus Wtot = 0 J
Wtot=ΔEkin
Wtot=ΔEkin=21mveind221mvbegin2=21mveind221mveind2=0 J

Slide 20 - Diapositive

Opgave 4A - Arbeid
Leg uit of er in onderstaande situaties arbeid wordt verricht en, zo ja, door welke kracht deze
arbeid wordt verricht.

a.  Een pallet met bouwmaterialen wordt omhoog gehesen.
b.  Een boek ligt op tafel.
c.  Een meteoroïde (steen) beweegt in de ruimte met constante snelheid (dus Fres = 0 N).
d.  Je duwt een kast opzij.

Slide 21 - Diapositive

Opgave 4Aa - Antwoord
a.  Een pallet met bouwmaterialen wordt omhoog gehesen.

Als een pallet naar boven wordt gehesen moet er kracht de kabel worden uitgeoefend en de pallet wordt verplaatst. Er wordt hier dus arbeid verricht. De krachten die arbeid verrichten zijn alle krachten die langs de kabel gericht zijn: zwaartekracht en spankracht in het touw. De spankracht wordt op het touw overgebracht via de hijsinstallatie dus ook daar zal arbeid worden verricht.

Slide 22 - Diapositive

Opgave 4Abc - Antwoord
b.  Een boek ligt op tafel.

Op het boek werken wel krachten (zwaartekracht en normaalkracht) maar het blijft op zijn plaats liggen. De verplaatsing (s) is gelijk aan nul. Er wordt dus geen arbeid verricht.

c.  Een rotsblok beweegt in de ruimte met een constante snelheid (dus Fres = 0 N).

Aangezien de snelheid constant is, is de resulterende kracht op de steen 0 N. In de ruimte is immers, ver van de aarde, zon en andere planeten, geen zwaartekracht. Omdat er geen lucht is, is ook geen wrijvingkracht. Aangezien er geen kracht op werkt wordt er ook geen arbeid verricht.

Slide 23 - Diapositive

Opgave 4Ad - Antwoord
d.  Je duwt een kast opzij.

Op de kast werken verschillende krachten (duwkracht, wrijvingskracht, zwaartekracht en normaalkracht) en er is sprake van verplaatsing. Er wordt arbeid verricht door de krachten in de evenwijdig aan de bewegingsrichting: De duwkracht (positieve arbeid) en de wrijvingskracht (negatieve arbeid).

Slide 24 - Diapositive




Opgave 4B

I De arbeid die de luchtweerstandskracht verricht, is altijd negatief.
II Bij een olietanker die eenparig rechtlijnig over de oceaan vaart, verricht de
voortstuwende kracht meer arbeid dan de weerstandskracht.


A
I en II zijn beide waar.
B
Alleen I is waar.
C
Alleen II is waar.
D
I en II zijn geen van beide waar.

Slide 25 - Quiz

Opgave 4B - antwoord
I De arbeid die de luchtweerstandskracht verricht, is altijd negatief.

Stelling I...
... stelt dat de arbeid die de luchtweerstandkracht verricht altijd negatief is. Wanneer een voorwerp zich door lucht verplaatst, werkt er altijd een luchtweerstandskracht op het voorwerp. Omdat die kracht altijd tegenin de bewegingsrichting staat, is die kracht altijd negatief. Stelling I is dus JUIST.

Slide 26 - Diapositive

Opgave 4B - antwoord
II Bij een olietanker die eenparig rechtlijnig over de oceaan vaart, verricht de
voortstuwende kracht meer arbeid dan de weerstandskracht.

Stelling II...
... stelt dat wanneer een olietanker eenparig rechtlijning over de oceaan vaart, verricht de voorstuwenede kracht meer arbeid dan de weerstandskracht. Wanneer een voorwerp zich eenparig rechtlijnig verplaatst, betekent dit dat het zich in een rechte lijn met constante snelheid voortbeweegt. Bij een constante snelheid is de totale arbeid altijd gelijk aan nul, dus moeten de beide vormen van arbeid verricht door beide krachten gelijk aan elkaar zijn. Dat kan niet als één van hen groter is dan de ander. Stelling II is dus ONJUIST.

Slide 27 - Diapositive