A Beautiful Day 8

Week 40 - lesson 2
  • Check words
  • Check homework
  • Grammar
  • Exercises
1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 55 min

Éléments de cette leçon

Week 40 - lesson 2
  • Check words
  • Check homework
  • Grammar
  • Exercises

Slide 1 - Diapositive

Check words
Please go to the LessonUp app on your tablet or laptop.

(No mobile phone)

Slide 2 - Diapositive

What is the Dutch translation of:
benefit

Slide 3 - Question ouverte

What is the Dutch translation of:
expectations

Slide 4 - Question ouverte

What is the Dutch translation of:
opposite

Slide 5 - Question ouverte

What is the Dutch translation of:
actually

Slide 6 - Question ouverte

What is the Dutch translation of:
random

Slide 7 - Question ouverte

And now the other way around

Slide 8 - Diapositive

Geef de Engelse vertaling van:
ooit

Slide 9 - Question ouverte

Geef de Engelse vertaling van:
in plaats van

Slide 10 - Question ouverte

Geef de Engelse vertaling van:
duidelijk

Slide 11 - Question ouverte

Geef de Engelse vertaling van:
in het bijzonder

Slide 12 - Question ouverte

Check homework
Show me that you made exercise 27, 28 + 29.

Slide 13 - Diapositive

Exercise 27

1 expectations = verwachtingen
2 random = willekeurig
3 particularly = in het bijzonder
4 instead = in plaats van
5 benefit = voordeel
6 insane = krankzinnig



7 opposite = tegenovergesteld
8 different = anders
9 to demand = eisen
10 to practice = oefenen
11 to matter = er toe doen, van belang zijn

Slide 14 - Diapositive

Exercise 28
1 Hij probeerde aan de verwachtingen te voldoen die anderen van hem hadden.
2 Hij gaf als antwoord: ‘Dan zullen ze me aardig vinden.’
3 Of course! That made sense.
4 Hij dacht dat hij, wanneer hij aan de verwachtingen van anderen voldeed, gelukkig zou worden maar het tegenovergestelde gebeurde.


5 1 Hij zei ‘nee’ tegen mensen die dingen aan hem vroegen of van hem eisten.
2 Hij beëindigde zijn relatie.
3 Hij ging schrijven naast zijn dagelijks werk.
4 Hij gaf zijn baan op en werkt nu voor zichzelf.

Slide 15 - Diapositive

Exercise 29


1 False
2 False
3 True
4 False
5 False
6 True
7 True

Slide 16 - Diapositive

Should, could & would

Slide 17 - Diapositive

Should, could & would
Should = zou moeten, zouden moeten

Could = zou kunnen, zouden kunnen

Would = zou, zouden

Slide 18 - Diapositive

Should, could & would
Should = advies geven / krijgen, suggesties doen.
                You should sing more!
Could = beleefde vraag, iets in de vt vertellen
                 I could help him out last week.
Would = beleefd aanbod
                 Would you like a cup of tea?

Slide 19 - Diapositive

Homework
Make exercises 30, 31, 32 + 33

Words C (A + B)
Irregular verbs



Slide 20 - Diapositive