C. Bloedvatenstelsel

Bloedvaatstelsel





OSG Sevenwolden

Heerenveen

Dineke Halbersma

1 / 50
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 50 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Bloedvaatstelsel





OSG Sevenwolden

Heerenveen

Dineke Halbersma

Slide 1 - Diapositive

  Bloedvatenstelsel
Info gebruikt van:
Malmberg methode Biologie en verzorging voor jou
Biologiepagina.nl
Bioplek.org
Biologieweb.nl
e.a. 

Slide 2 - Diapositive

Leerdoel
1.  Je leert van het bloedvatenstelsel een aantal slagaders en aders

2. Wat de grote en kleine bloedsomloop is

3. Je leert van bloedvaten het zuurstofstofgehalte

4. Je leert van bloedvaten wat de stroomrichting is

5. Je leert de verschillen tussen slagaders en aders



Slide 3 - Diapositive

Bloedvatenstelsel

Slide 4 - Carte mentale

Slide 5 - Diapositive

Je bloedvatenstelsel
Al je bloedvaten samen vormen je bloedsomloop of bloedvatenstelsel (In de afbeelding zijn de haarvaten niet te zien). 

Meestal hebben de slagaders en de aders de naam van het orgaan waarnaar ze toegaan of waar ze vandaan komen.

Door je armslagaders stroomt bloed naar je handen toe en door je beenaders stroomt bloed uit je benen terug naar het hart.

Slide 6 - Diapositive

bloedsomloop
rood = zuurstofrijk
blauw = zuurstofarm

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Vidéo

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

de bloedvaten 


- slagaders
-haarvaten
-aders

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Vidéo

Bloedvaten
aders en slagaders

Slide 13 - Diapositive

Slagaders

Het hart pompt bloed de slagaders in. Dat gaat met behoorlijk wat kracht. Het bloed drukt daardoor hard tegen de wand van een slagader aan. Daarom is de bloeddruk in de slagaders hoog. Gelukkig zijn de wanden van de slagaders dik, stevig en elastisch. Ze kunnen die druk wel hebben.
De slagaders liggen meestal diep in je lichaam. Dat is veilger want als een slagader stuk gaat, komt er veel bloed vrij.
- lopen van het hart af.
- hebben een gespierde wand
- de bloeddruk is hoog
- liggen vaak diep in het lichaam

Slide 14 - Diapositive

Haarvaten

De slagaders vertakken in de organen tot steeds kleindere bloedvaten. De wand wordt steeds dunner.


Als een wand maar 1 cel dik is, noem je dat bloedvat een haarvat. De bloeddruk is in een haarvat veel lager. Omdat de wand zo dun is, kan er vocht met zuurstof en voedingsstoffen doorheen naar de cellen.


De cellen geven vocht met koolstofdioxide en afvalstoffen af aan het bloed in het haarvat. 


De haarvaten komen samen in grotere bloedvaten. Die bloedvaten noem je aders. 
- zijn maar 1 cellaag dik
- vormen een netwerk
- de bloeddruk is laag
- er vindt uitwisseling plaats van stoffen

Slide 15 - Diapositive

Aders
Door de aders stroomt het bloed van de organen weg terug naar het hart. Het hart zuigt het bloed in de aders naar zich toe.

- lopen naar het hart toe
- de bloeddruk is laag
- de wanden zijn minder gespierd dan bij de 
  slagaders
- liggen minder diep in je lichaam dan de
  slagaders
- bevatten vaak aderkleppen

Aderkleppen zorgen ervoor dat het bloed in de aders niet terugstroomt naar de organen.

Slide 16 - Diapositive

Uitzondering:
De longslagader loopt van het hart weg maar vervoert zuurstofarm bloed.
De longader gaat naar het hart toe en vervoert zuurstofrijk bloed. 


aorta
1
maagslagader
2
leverslagader
3
maag
4
dikke darm
5
dikke darmslagader
6
dunne darmslagader
7
dunne darm
8
poortader
9
lever
10
leverader
11
onderste holle ader
11
oefenen

Slide 17 - Diapositive

welke drie soorten bloedvaten zijn er?
A
Aorta, slagaders en aders
B
Aorta, aders en haarvaten
C
Aorta, slagaders en haarvaten
D
Slagaders, aders en haarvaten

Slide 18 - Quiz

Zie je hiernaast een voorbeeld van,...
A
slagaders
B
aders
C
haarvaten

Slide 19 - Quiz


In welke bloedvaten is
de bloeddruk laag?
A
In haarvaten en aders
B
alleen in aders
C
alleen in haarvaten
D
in slagaders

Slide 20 - Quiz

In welke bloedvaten worden stoffen in het bloed opgenomen en aan organen afgegeven?
A
aders
B
haarvaten
C
slagaders
D
de holle aders

Slide 21 - Quiz

Wat is waar?

1. Slagaders: bloed van hart af
2. Aders: dun en weinig elastische wand
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
1: waar 2: nietwaar
D
1: nietwaar 2: waar

Slide 22 - Quiz

Wat is waar?

1. Slagaders: wand dik, bloeddruk hoog
2. Aders: kleppen in armen en benen
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
1: waar 2: nietwaar
D
1: nietwaar 2: waar

Slide 23 - Quiz

Bevatten slagaders zuurstofrijk bloed?
A
ja
B
nee
C
meestal
D
soms

Slide 24 - Quiz

Hoe noemen we deze bloedvaten?
A
slagaders
B
aders
C
haarvaten

Slide 25 - Quiz

Welke bloedvaten hebben de dikste wand?
A
slagaders
B
aders
C
haarvaten

Slide 26 - Quiz

De bloeddruk in de slagaders is hoog
A
JUIST
B
ONJUIST

Slide 27 - Quiz

Hoe stroomt het bloed in je slagaders
A
Naar je hart toe
B
Van je hart af

Slide 28 - Quiz

In deze bloedvaten vindt gaswisseling plaats met cellen.
A
Haarvaten
B
Slagaders
C
Aders
D
Bij allemaal

Slide 29 - Quiz

Deze bloedvaten zijn aangepast op de extreem lage druk.
A
Slagaders
B
Haarvaten
C
Aders
D
Allemaal

Slide 30 - Quiz


Wat zie je in de onderste afbeelding
A
slagaders
B
hartkleppen
C
goed werkende aderkleppen
D
slecht werkende aderkleppen

Slide 31 - Quiz

Welke bloedvaten zijn op de foto zichtbaar?
A
slagaders
B
haarvaten
C
aders
D
de aorta

Slide 32 - Quiz


A
Dit gebeurt bij haarvaten
B
Dit gebeurt bij slagaders
C
Dit gebeurt bij aders
D
Alle antwoorden zijn juist

Slide 33 - Quiz

In welke bloedvaten worden stoffen in het bloed opgenomen en aan organen afgegeven?
A
aders
B
haarvaten
C
slagaders
D
de holle aders

Slide 34 - Quiz

Door welke bloedvaten stroomt het bloed vanuit je lichaam terug naar het hart?
A
Slagaders
B
Haarvaten
C
Aders
D
de aorta

Slide 35 - Quiz

De aders zijn o.a. te herkennen aan:
A
Kleppen
B
Dunne wand
C
Lagere bloeddruk dan de slagaders
D
Alle antwoorden zijn juist

Slide 36 - Quiz

Wat is waar?
1. Aders: bloed stroomt weg van de organen
2. Slagaders: liggen meestal diep in het lichaam
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
1: waar 2: nietwaar
D
1: nietwaar 2: waar

Slide 37 - Quiz

Wat is waar?

1. Slagaders: bloed van hart af
2. Aders: dun en weinig elastische wand
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
1: waar 2: nietwaar
D
1: nietwaar 2: waar

Slide 38 - Quiz


nr 1 en nr 3
A
1. holle ader 3: maagslagader
B
1. aorta 3: leverslagader
C
1. aorta 3: maagader
D
1. holle ader 3: leverader

Slide 39 - Quiz


nr 6 en nr 7
A
6. dikke darmslagader 7: dunne darmslagader
B
6. dikke darmslagader 7: dunne darmader
C
6. dikke darmader 7: dunne darmslagader
D
6. darmslagader 7: darmader

Slide 40 - Quiz


nr 9 en nr 11
A
9. dunne darmader 11: holle ader
B
9. poortader 11: holle ader
C
9. poortader 11: leverader
D
9. leverslagader 11: poortader

Slide 41 - Quiz

Welke ader vervoert zuurstofrijk bloed?
A
Lichaamsaders
B
Longader
C
Leverader
D
Poortader

Slide 42 - Quiz

Hoe krijgen de nieren
zuurstofrijk bloed?
A
Door de nierader
B
Door de poortader
C
Door de nierslagader
D
Door de nierhaarvaten

Slide 43 - Quiz

Welke slagader vervoert
zuurstofarm bloed?
A
Aorta
B
Longslagader
C
Hoofdslagader
D
Kransslagader

Slide 44 - Quiz

Het hart pompt zuurstofrijk bloed in de:
A
Longslagader
B
Longader
C
Aorta
D
Holle ader

Slide 45 - Quiz

Hoe noemen we de grootste lichaamsslagader?
A
longslagader
B
aorta
C
holle ader
D
longader

Slide 46 - Quiz


Welk bloedvat moet bij nummer 1 staan?
A
Longslagader
B
Holle aders
C
Aorta
D
Longaders

Slide 47 - Quiz

Bij inspanning verdeelt het bloed zich anders over het lichaam.
Wat is NIET waar als je aan het sporten bent?
A
1. Het hart krijgt veel meer bloed 2. Het verteringsstelsel krijgt 25 % minder bloed
B
1. Het hart krijgt evenveel bloed 2. Het verteringsstelsel krijgt 5 % bloed
C
1: De nieren krijgen 20 % minder bloed 2. De spieren krijgen het meeste bloed
D
1. Je hersenen krijgen 9 % minder bloed 2. De botten krijgen 1 % bloed

Slide 48 - Quiz

Hoe vaak komt een witte bloedcel
door het hart bij een rondgang door het lichaam?
A
1 x
B
2 x
C
die gaat niet door het hart
D
7000 x

Slide 49 - Quiz

Maak de opdrachten 17, 18 en 28 in je boekje

Slide 50 - Diapositive