Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 30 min
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Diapositive
¿Cuál es tu destino turístico favorito? ¿Tienes un hotel favorito?
Slide 3 - Question ouverte
Woordenschat
Op de volgende dia zul je een woordenschat diagram vinden. Dit diagrama is interactief, volg deze stappen:
1. Lees eerst het woord.
2. Luister naar de uitspraak.
3. Sleep het woord naar het beeld waarbij het hoort.
4. Maak oefening 3.01
Slide 4 - Diapositive
La habitación doble
El gimnasio
La piscina
El restaurante
La ducha
La televisión
La maleta
La habitación individual
La llave
El equipaje
El desayuno
El baño
El aparcamiento
El ascensor
La tarjeta de crédito
La escalera
Slide 5 - Diapositive
Slide 6 - Diapositive
Lees de vragen van 3.02 goed door. Je wordt verzocht om naar bepaalde woorden te luisteren. Welke woorden? (In het Spaans!)
Slide 7 - Question ouverte
Hoe zeg je "een eenpersoonskamer met douche"?
A
Una habitación individual con ducha
B
Una habitación doble con ducha
C
Una habitación con ducha
D
Una habitación individual con piscina
Slide 8 - Quiz
Hoe zeg je "een tweepersoonskamer met bad"?
A
Una habitación individual con ducha
B
Una habitación doble con baño
C
Una habitación con ducha
D
Una habitación individual con piscina
Slide 9 - Quiz
Hoe zeg je "2/12 nachten"?
A
doce/dos noches
B
dulce/dos noches
C
dos/doce noche
D
dos/doce noches
Slide 10 - Quiz
Hoe zeg je "48/84"?
A
ocho y cuatro
cuatro y ocho
B
cuaranta y ojo
ochonta y catro
C
cuarenta y ocho
ochenta y cuatro
D
cuatro y ochenta
ocho y cuarenta
Slide 11 - Quiz
3.02
Vamos a escuchar
Slide 12 - Diapositive
Slide 13 - Diapositive
Nombre
Apellidos
Dirección
Tipo de habitación
Fecha de llegada/salida
Precio
Prijs
Aankomst/
Vertrekdatum
Naam
Achternamen
Soort kamer
Adres
Slide 14 - Question de remorquage
Slide 15 - Diapositive
3.02
Vamos a escuchar
Slide 16 - Diapositive
Slide 17 - Diapositive
Je werkt in een hotelbalie. Je wil een aantal vragen stellen om de persoonlijke gegevens van iemand in een formulier te kunnen invullen. Met welk vraagwoord begin je jouw vraag?
A
Cómo
B
Dónde
C
Cuál
D
Qué
Slide 18 - Quiz
Vertaal deze zinnen: ¿Cuál es tu nombre? ¿Cuál es su número de teléfono?
Slide 19 - Question ouverte
Je staat aan de balie van een hotel. De recepcionist vraagt aan jou naam, achternaam, adres, etc. Wat is de handigste manier om je antwoord te beginnen? Dus, "mijn.... is..."
A
Me.... is...
B
Mi... es....
C
Mi llamo
D
Tu... es....
Slide 20 - Quiz
Gespreksvaardigheid
Bereid 3.05 voor.
Vul het formulier in,
en daarna schrijf een dialoog met vraag en antwoord, volgens het model (paarse vakjes)
Je mag deze ook in het document met het basisgesprek schrijven. Op deze manier houd je alles wat betreft gespreksvaardigheid in één plek.